Op 14 februari 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige. De zaak betreft een incident dat zich heeft voorgedaan tussen 24 januari 2017 en 25 maart 2017, waarbij de verdachte meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een meisje dat op dat moment twaalf jaar oud was. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 31 januari 2019, waarbij de officier van justitie, mr. W. Bos, de vordering heeft ingediend en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Farber.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en dat er geen vrijspraak is bepleit door de verdediging. De rechtbank heeft de aangifte van het slachtoffer en de bekennende verklaring van de verdachte als bewijsmiddelen gebruikt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit strafbaar is en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft benadrukt dat de bescherming van de lichamelijke integriteit van minderjarigen centraal staat in de wet en dat de verdachte een onderzoeksplicht had naar de leeftijd van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij de tijd die hij in verzekering heeft doorgebracht in mindering zal worden gebracht.