7.3Ingevolge artikel 3.103 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 wordt een aanvraag getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 anders voortvloeit of het recht dat geldt op het tijdstip waarop het besluit wordt gegeven, voor de vreemdeling gunstiger is. Ten aanzien van verweerders stelling dat artikel 3.103 van het Vb 2000 niet zou gelden voor verblijfsdocumenten als bedoeld in artikel 9 Vw 2000, overweegt de rechtbank als volgt. Deze regel dat het recht dat op een aanvraag van toepassing is, min of meer wordt gefixeerd door het moment waarop de aanvraag is ontvangen doet algemeen opgeld in het bestuursrecht. Dat betekent dat al zou voornoemd artikel niet op Unierechtelijk verblijf van toepassing zijn, eisers aanvraag, omdat zoals in rechtsoverweging 7.1 geoordeeld sprake is van een aanscherping van het beleid, getoetst moet worden aan de tekst van paragraaf B10/2.2. van de Vc 2000 zoals die gold op 18 april 2018.
8. Het voorgaande betekent dat verweerder was gehouden te toetsen aan het beleid zoals dat gold ten tijde van de aanvraag. Verweerder heeft dat niet gedaan. Verweerders stelling dat het niet uitmaakt of hij aan het oude of het nieuwe beleid toetst, omdat in ieder geval geldt dat niet is gebleken dat er tussen [naam] en eiser sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat [naam] gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten, kan verweerder niet baten, omdat hij zelf in zijn ruime beleid “De IND neemt in ieder geval aan dat sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd, als de vreemdeling daadwerkelijk zorg- en/of opvoedingstaken verricht (ongeacht de omvang en de frequentie)” deze toetsing als het ware heeft weg-gedefinieerd. Het bestreden besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel als bedoeld in de artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
9. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,--, en een wegingsfactor 1).
11. Omdat eiser is vrijgesteld van betaling van de griffierechten, hoeft verweerder die niet te vergoeden.