ECLI:NL:RBDHA:2019:12880

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
4 december 2019
Zaaknummer
AWB 19/2051
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 en de vereiste opnameverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die sinds 29 maart 2018 is opgenomen in CTP Veldzicht, had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht om een opnameverklaring heeft verzocht, en dat de aanvraag pas compleet was op de datum dat deze verklaring was ingediend, namelijk op 7 december 2018. Hierdoor werd het uitstel van vertrek terecht verleend per deze datum en niet per de datum van de oorspronkelijke aanvraag.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris niet verplicht was om contact op te nemen met het COA om te verifiëren of eiser nog steeds in CTP Veldzicht verbleef. Eiser had de verantwoordelijkheid om de benodigde documenten aan te leveren voor de beslissing op zijn aanvraag. De rechtbank verwierp ook het argument van eiser dat er bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het beleid af te wijken. Eiser had niet aangetoond dat hij tijdig om de opnameverklaring had verzocht, en de rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op basis van de ingediende stukken kon afzien van het horen van eiser.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/2051

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2019

in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000
(Vw 2000) ingewilligd voor de duur van de opname van 7 december 2018 tot uiterlijk 7 juni 2019.
Bij besluit van 20 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 11 november 2019. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is sinds 29 maart 2018 opgenomen in CTP Veldzicht. Aan eiser is voor de
duur van deze opname, eerder, uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000 vanaf 24 april 2018 met een maximumduur van een half jaar, tot uiterlijk 24 oktober 2018. Op 24 oktober 2018 heeft eiser opnieuw een aanvraag gedaan voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Op 5 november 2018 en op 7 december 2018 heeft eiser een opnameverklaring bij verweerder ingediend waaruit blijkt dat hij is opgenomen in CTP Veldzicht.
Toetsingskader
2. Verweerder kan, volgens paragraaf A3/7.3.2.8 van de Vreemdelingencirculaire
2000 (Vc 2000), bij een klinische opname uitstel van vertrek verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000 zonder hiervoor medisch advies aan het Bureau Medische Advisering te vragen. De vreemdeling moet hiervoor een opnameverklaring van het ziekenhuis overleggen, die niet ouder mag zijn dan twee weken. Verweerder verleent dit uitstel als:
  • de vreemdeling klinisch is opgenomen;
  • de vreemdeling een actieve medische behandeling ondergaat die niet buiten de kliniek mogelijk is;
  • de vreemdeling in dit verband niet in staat is om te reizen.
Verweerder verleent het uitstel van vertrek voor de duur van de opname tot een maximum van een half jaar. Het verleende uitstel van vertrek vervalt van rechtswege twee weken na beëindiging van de opname.
Verweerder verleent, volgens paragraaf A3/7.3.1 van de Vc 2000, uitstel van vertrek met als ingangsdatum de datum van de aanvraag. Uitzondering hierop is de situatie dat de vreemdeling de voor de aanvraag relevante bewijsmiddelen na het indienen van de aanvraag heeft aangeleverd. Dan geldt als ingangsdatum de datum, waarop de vreemdeling zijn aanvraag compleet heeft gemaakt.
Opnameverklaring vereist
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte om een opnameverklaring heeft
verzocht. Eiser heeft voortdurend in CTP Veldzicht verbleven. Aan de situatie op grond waarvan aan hem op 24 april 2018 uitstel van vertrek is verleend, is niets veranderd. Dit is verweerder ook ambtshalve bekend vanwege werkafspraken tussen verweerder en het COa.
3.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag, waarop het bestreden
besluit betrekking heeft, pas op 7 december 2018 compleet was en niet op de datum van aanvraag. Hierdoor is het uitstel, onder verwijzing naar paragraaf A3/7.3.1 van de Vc 2000, terecht per 7 december 2018 verleend.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het onder 2 weergegeven beleid en
op basis van het aanvraagformulier het duidelijk is dat de aanvraag een opnameverklaring moet bevatten. Dat verweerder over de mogelijkheid beschikt om contact op te nemen met het COa om na te gaan of eiser nog steeds verblijft in CTP Veldzicht, zorgt er niet voor dat verweerder de plicht heeft om hiertoe over te gaan. Eiser doet een aanvraag en het is aan hem om de gegevens en bescheiden te verschaffen die nodig zijn voor de beslissing op deze aanvraag. De beroepsgrond slaagt niet.
Bijzondere omstandigheden
4. Eiser voert verder aan dat, als verweerder terecht om een opnameverklaring
heeft mogen verzoeken, aan eiser alsnog uitstel van vertrek had moeten worden verleend per datum van de aanvraag. Uit de door eiser overgelegde opnameverklaringen blijkt dat eiser voortdurend is opgenomen in CTP Veldzicht. Door vast te houden aan de beleidsregel ontstaat er voor eiser een verblijfsgat. Dit gevolg is, gezien het feit dat het om een formeel vereiste gaat, onevenredig. Verweerder had dit moeten herkennen als een bijzondere omstandigheid en hierin aanleiding moeten zien om, op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), af te wijken van de beleidsregel.
4.1.
Ter zitting voegt eiser hieraan toe dat de psychiater van eiser tijdig is verzocht
om een opnameverklaring te overleggen. Volgens eiser blijkt dit uit de zin “Excuses voor het misverstand mijnerzijds.” uit de e-mail van zijn psychiater van 31 oktober 2018. Hiermee worden excuses aangeboden voor het niet tijdig verzenden van de opnameverklaring. Verweerder kan in dit geval niet volstaan met de motivering dat het de eigen verantwoordelijkheid is van de vreemdeling om de stukken tijdig in te dienen. Op deze manier vasthouden aan beleid is volgens eiser extreem formalistisch.
4.2.
Verweerder stelt zich ter zitting op het standpunt hierin geen bijzondere
omstandigheid te zien die aanleiding geeft om af te wijken van de beleidsregel. Bij het verkrijgen van een opnameverklaring is een vreemdeling altijd afhankelijk van de medewerking van anderen. Eisers situatie is in dat opzicht niet meer bijzonder dan die van anderen.
4.3.
De rechtbank constateert dat de vraag die nu voorligt niet is of het beleid op
zichzelf redelijk is, maar of er omstandigheden zijn waardoor de toepassing van het op zichzelf redelijke beleid leidt tot onevenredige gevolgen in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden zich hier niet voordoen.
Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat hij zijn psychiater tijdig om een opnameverklaring heeft verzocht. Uit de e-mail waar eiser op wijst volgt namelijk alleen maar dat er ergens een misverstand over is geweest.
Hoorplicht
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van de hoorplicht. Ter
zitting merkt eiser op dat de discussie over de omstandigheden die ter zitting is gevoerd, aantoont dat verweerder eisers zaak niet op de stukken kon afdoen.
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen twijfel bestaat over de
conclusie dat het bezwaar ongegrond is. Hierdoor heeft verweerder af mogen zien van het horen.
5.2.
Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van
de Awb worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
5.3.
Gelet op de inhoud van het primaire besluit en dat wat eiser daartegen in
bezwaar heeft aangevoerd, heeft verweerder, gegeven de onder 5.2. weergegeven maatstaf, van het horen van eiser mogen afzien. Eiser heeft pas in beroep, en dus niet in bezwaar, aangevoerd dat verweerder wegens bijzondere omstandigheden van de beleidsregel diende af te wijken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in tegenwoordigheid van M.M. Neutgens, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 29 november 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).