Op 14 februari 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De zaak betreft een incident dat zich heeft voorgedaan tussen 1 juni 2016 en 13 december 2016, waarbij de verdachte meermalen seksuele handelingen heeft gepleegd met een meisje dat op dat moment tussen de twaalf en zestien jaar oud was. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 31 januari 2019, waarbij de officier van justitie, mr. W. Bos, de vordering heeft ingediend en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Rens.
De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De verdachte heeft het feit bekend, maar zijn verdediging stelde dat hij niet op de hoogte was van de minderjarigheid van het slachtoffer en dat hij zich had laten misleiden door de informatie die het meisje hem had gegeven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte een onderzoeksplicht had om de werkelijke leeftijd van het slachtoffer vast te stellen en dat hij niet voldeed aan deze plicht. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en oordeelde dat de verdachte strafbaar was.
De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat de bescherming van de lichamelijke integriteit van minderjarigen centraal staat in de wet en dat de verdachte door zijn handelen een ernstige inbreuk heeft gemaakt op het slachtoffer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.