ECLI:NL:RBDHA:2019:12834

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
7857883 RP VERZ 19-50377
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding met toekenning van transitievergoeding

In deze zaak heeft Libertas Corporate Defense Lawyers B.V. een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster] op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. Het verzoek is ingediend op 7 juni 2019 en na doorverwijzing naar de rechtbank Den Haag, is de zaak op 23 augustus 2019 behandeld. Tijdens de zitting zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Libertas heeft aangevoerd dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, die is ontstaan door ontevredenheid over het functioneren van [verweerster]. Er zijn meerdere gesprekken geweest over haar functioneren, maar [verweerster] heeft geweigerd mee te werken aan een verbetertraject. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen opzegverbod is en dat de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden. De rechter oordeelt dat de verstoorde arbeidsverhouding zodanig is dat van Libertas niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 oktober 2019 en heeft [verweerster] recht gegeven op een transitievergoeding van € 1.980,-. Het verzoek van [verweerster] om een billijke vergoeding en betaling van achterstallig salaris is afgewezen, omdat niet is aangetoond dat Libertas een toezegging heeft gedaan over de uitkering van het salarisverschil.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
kvo
Rep.nr.: 7857883 RP VERZ 19-50377
Datum: 23 augustus 2019
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
Libertas Corporate Defense Lawyers B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek,
verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. dr. P. Kruit,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij in de zaak van het verzoek,
verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. G.M.Y. Blokland.
Partijen worden aangeduid als “Libertas” en “ [verweerster] ”.

1.Het procesverloop

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek

1.1.
Libertas heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, dit verzoek is op 7 juni 2019 bij de rechtbank Rotterdam binnengekomen en vervolgens als protocolzaak doorverwezen naar de rechtbank Den Haag, waar het op 21 juni 2019 is binnengekomen. [verweerster] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 9 augustus 2019 heeft een zitting plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] namens Libertas, bijgestaan door mr. Kruit, en [verweerster] in persoon, bijgestaan door mr. Blokland. Ter zitting zijn door mr. Kruit pleitaantekeningen overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting zijn door Libertas nog nadere producties 55 t/m 59 ingediend en door [verweerster] nadere producties 20 t/m 22.

2.De feiten

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek

2.1.
[verweerster] , geboren op [geboortedag] 1968, is op 1 juli 2017 in dienst getreden bij Libertas. De laatste functie die [verweerster] vervulde, is die van [functie] , met een salaris van € 2.750,- bruto per maand.
2.2
Op 2 februari 2018 schrijft [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) in een e-mail aan [betrokkene 3] , [betrokkene 4] ( [functie] ) en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] )
– voor zover relevant – het volgende:
“(…)Wij zouden het salaris van [verweerster] willen verhogen naar van € 2.600 naar € 2.750.
(…)
Een andere vraag, die [verweerster] ons vroeg en waar wij nog over moeten beslissen, is of en zo ja hoe wij [verweerster] een uitbetaling kunnen doen van het verschil € 150,- over de maanden die ze tot nu toe bij ons heeft gewerkt, dus juli 2017 tot en met januari 2018. Dus 7 * 150, is € 1.050,- (bruto). (…)”
2.3
Op 13 februari 2018 10.30 uur schrijft [betrokkene 1] in een e-mail aan [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [verweerster] – voor zover relevant – het volgende:
“(…) Zoals ik jullie eerder per e-mail heb laten weten, is het salaris van [verweerster] verhoogd (…).
Daarnaast zouden wij [verweerster] eeneenmalige uitkering willen doen van het verschil tussen het oude en het nieuwe salaris per 1 januari 2018.(…) Hoe kunnen wij dit realiseren zodat [verweerster] effectief (dus met aftrek van belasting) hetzelfde zou ontvangen? (…)”
2.4
Op 13 februari 2018 schrijft [betrokkene 3] in reactie op voorgaande mail aan (onder meer) [betrokkene 1] en [verweerster] – voor zover relevant – het volgende:
“(…) Ik zal de eenmalige nabetaling als nabetaling salaris verwerken, dan wordt hierover niet meer belasting betaald. (…)
De eenmalige uitkering moet € 1.050,- zijn? Let op hier wordt ook nog vakantiegeld over betaald, indien dit niet de bedoeling is, dan wordt het een bonus. (…)”
2.5
Op 5 maart 2019 vond er een beoordelingsgesprek plaats. Hierbij waren aanwezig [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en [verweerster] . Tijdens dit gesprek is met [verweerster] besproken dat haar beoordeling over 2018 een stuk lager uitvalt dan de beoordeling over het jaar 2017. Daarbij is aan [verweerster] aangegeven dat Libertas graag een verbetertraject wenst te starten.
2.6
In de toelichting op het beoordelingsformulier over 2018 vermeldt Libertas – voor zover relevant – het volgende:
“(…)Samenwerking
(…)
De beoordeling ruim voldoende (D) wordt gegeven omdat [verweerster] zich loyaal lijkt op te stellen naar kantoor en waarde lijkt te hechten aan een goede verstandhouding.
Op dit punt is een wat dissonant beeld ontstaan, omdat [verweerster] sinds het beoordelingsgesprek welhaast volledig alle contact heeft verbroken. Zij neemt geen contact op met haar werkgever en heeft ook de kantoor app-groep verlaten. Het beeld is ontstaan dat aan haar loyaliteit en goede verstandhouding de voorwaarde is verbonden dat zij bepaalt hoe ze werkt en er geen kritiek kan worden geuit op haar werkzaamheden.
De steeds toegenomen defensieve houding, waarbij zij problemen steevast buiten zichzelf legt en anderen wegzet als onderdeel van het probleem (…) bemoeilijkt de samenwerking behoorlijk. (…)
Organisatieloyaliteit
(…)
De beoordeling ruim voldoende (D) is gegeven omdat [verweerster] de indruk wekt loyaal te zijn aan het kantoor. Ze is attent als het gaat om verjaardagen en op het persoonlijk vlak belangstellend naar haar kantoorgenoten.
Op dit punt is overigens een dissonant beeld ontstaan, omdat [verweerster] nadat zij zich heeft ziekgemeld alle contact met kantoor heeft verbroken. Zij heeft geen telefonisch contact opgenomen en zich ook afgemeld bij de appgroep van kantoor. Daarmee heeft zij haar werkgever, maar ook haar collega’s volledig in het duister gelaten over haar wel of niet terugkeren. Het behoeft geen betoog dat het voor een klein kantoor een grote impact heeft als de werknemer die het secretariaat zou moeten runnen/besturen van de ene op de andere dag het werk uit haar handen laat vallen en de communicatie verbreekt. Het voorgaande is moeilijk te rijmen met de loyaliteit die [verweerster] gewoonlijk uitstraalt. (…)
Collegialiteit
(…)
De beoordeling voldoende (C) is gegeven omdat [verweerster] met betrekking tot de collegialiteit presteert op het niveau zoals dat van een secretaresse mag worden verwacht (…)
Betrouwbaarheid
(…)
De beoordeling ruim voldoende (D) is gegeven omdat [verweerster] geen beloften doet die zij niet kan nakomen. (…) Met name in de laatste drie maanden lijkt deze goede eigenschap door te slaan in een afhoudende en defensieve houding, waarbij de verantwoordelijkheid steevast bij de advocaten wordt gelegd. Samenhangend met het onderdeel loyaliteit bestaat het beeld dat [verweerster] eerlijk en open is.
Ook op dit punt is een dissonant beeld ontstaan, omdat [verweerster] na haar ziekmelding alle contact heeft verbroken (telefonisch en appgroep). (…)
“(…) Beoordeling m.b.t. 2019 (over 2018 en 2019 januari tot en met maart) steekt erg af tegen beoordeling 2018 (over 2017). Van het bestuur (…) is er de vraag of [verweerster] de agenda’s van de advocaten (deadlines/termijn) onder controle heeft. Wij signaleren problemen met het stellen van prioriteiten, werk dat zichtbaar (bureau) blijft liggen en een defensieve houding. Dit moet veranderen als wij met [verweerster] verder willen. (…)”
2.7
Op 6 maart 2019 schrijft [verweerster] in een e-mail aan [betrokkene 2] en [betrokkene 1] – voor zover relevant – het volgende:
“(…) Ik kwam binnen en [betrokkene 1] keek al boos en zei tegen mei: [verweerster] is dit is een moeilijk gesprek. Dit verbaasde mij al.
Vervolgens begonnen jullie alle verwijten beginnend met van het brood halen voor het kantoor tot het niet weten hoe ik termijnen moet agenderen en dat ik jullie lastig val met diverse mailtjes. (…)
En volgens jullie heeft een iedere advocaat heeft zich negatief geuit over mijn werkzaamheden (vreemd vind ik dit wel want de dingen die jullie namens hen noemden zijn niet eerder bij mij aangekaart ter verbetering). Er is zoveel gesproken tijdens dit 2 uur durende voor jullie een beoordelingsgesprek, maar ik ervaarde dit als eenslachtbankgesprek.
(…)
Tijdens het gesprek deed [betrokkene 1] heel erg intimiderend naar mij toe (zo heb ik het ervaren!) waardoor ik dus niets mocht zeggen of rechtzetten wat hij heeft gezegd over mijn werkzaamheden dat volgens jullie niet zouden kloppen. (…)
[betrokkene 5] valt mij op agressieve toon aan (tijdens het klaarzetten van koffie voor cliënten) zonder begrip terwijl ik druk bezig was (…) en er totaal geen inlevingsvermogen is van de kant van [betrokkene 5] dat ik een telefoonnotitie nog niet had kunnen doorgeven. Zij schreeuwde bij in de keuken en jullie hebben dit incidentlos van mijbesproken en dit werd ook nog tegen mij gebruikt in het beoordelingsgesprek. Ik vind de manier waarop jij als werkgever hiermee bent omgegaan niet professioneel. Als [betrokkene 5] zelfs heeft getracht om bij mij in de kamer te komen om haar excuses aan te bieden voor haar gedrag, begrijp ik niet dat [betrokkene 1] dit tegen mij heeft gebruikt. (…)
[betrokkene 5] wilde haar excuses aanbieden en begon gelijk weer in discussie te raken bij mij op de kamer en om escalatie te voorkomen zei ik tegen [betrokkene 5] laat maar zitten. (…)”
2.8
Op 7 maart 2019 heeft [verweerster] zich ziekgemeld. Libertas heeft [verweerster] vervolgens diezelfde dag uitgenodigd voor een gesprek op kantoor, omdat zij twijfels had over de ziekmelding. [verweerster] heeft daarop aangegeven niet op het gesprek te kunnen verschijnen. Naar aanleiding hiervan is [verweerster] op 22 maart 2019 bij de bedrijfsarts geweest. Deze heeft – voor zover relevant – het volgende geconstateerd:
“Ik adviseer om in week 13 een constructief gesprek op het werk te hebben. Mijns inziens is het mogelijk om vanaf week 14 te beginnen met halve dagen het eigen werk en binnen 4 weken op te bouwen tot volledige uren.
(…)
Mevrouw geeft geen werkgerelateerde oorzaken aan. (…)”
2.9
Op 22 maart 2019 heeft Libertas [verweerster] per e-mail voor zover relevant het volgende geschreven:
“Wij hebben vandaag een terugkoppeling van de bedrijfsarts ontvangen, die ons uitdrukkelijk adviseerde om zo snel mogelijk met elkaar in gesprek te gaan.
We willen je daarvoor uitnodigen opmaandag 25 maart a.s. om 9.00 uur op kantoor.We hopen en wensen tijdens dit gesprek de lucht te kunnen klaren en met een positieve instelling onze samenwerking voort te zetten.
We wijzen je erop dat je in het kader van je reïntegratieverplichtingen als werknemer verplicht bent om aan deze uitnodiging gehoor te geven. Mocht je onverhoopt maandag niet op deze afspraak verschijnen, dan zijn wij genoodzaakt om met ingang van maandag 25 maart a.s. je salarisbetaling stop te zetten. (…)”
2.1
[verweerster] heeft op voornoemde mail op 24 maart 2019 – voor zover relevant – als volgt gereageerd:
“(…) Natuurlijk ben ik bereid tot een gesprek en wat mij betreft ook liefst zo snel mogelijk.
Emotioneel kan ik dat echter op dit moment niet aan. Om die reden kan ik maandagmorgen om 09.00 uur niet op kantoor verschijnen.
(…)
Daarnaast wil ik jullie er op wijzen dat de werkgever wettelijk gezien – ik verwijs naar mijn contract en de wet – bij ziekte mijn loon dient door te betalen.
Normaal gesproken staat rond de 21ste van de maand het salaris bijgeschreven. Ik constateer nu - mede naar aanleiding van jouw uitspraak over loonstaking - dat je mijn loonbetaling van deze maand al hebt gestaakt. Mocht dit geen omissie zijn dan zeg ik Libertas Advocaten hierbij per de 21ste maart 2019 de wettelijke verhoging en wettelijke rente aan. (…)”
2.11
Op 1 april 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden, ditmaal tussen [betrokkene 1] en [verweerster] , waarbij enkele verbeterpunten zijn besproken. Na afloop van dit gesprek heeft [betrokkene 1] [verweerster] in een e-mail de verbeterpunten uiteengezet.
2.12
[verweerster] heeft in een e-mail aan [betrokkene 1] op 1 april 2019 – voor zover relevant – het volgende geschreven:
“(…) Ik vind het merkwaardig dat jij op de eerste dag van mijn re-integratie de nadruk legt op de beoordeling van 5 maart 2019 ipv bevordering van mijn herstel en de te verrichte werkzaamheden en een plan van aanpak zoals is aangegeven door de bedrijfsarts.
Tevens heb jij mij vandaag een verslag overhandigd van ongeveer 25 pagina’s wat totaal niet met mijn herstel te maken heeft.
Je hebt mijn oude beoordelingsformulier gebruikt met jouw beoordeling van 5 maart 2019 die ik nooit op papier heb gezien en als bijlage bij de mail van vandaag aan mij van 12.05 uur. Tijdens het gesprek van 5 maart 2019 was je alles met pen aan het schrijven. Dit laatste beoordeling heb ik nooit eerder gekregen en heb er ook nooit voor getekend.
Dit geeft geen blijk van goed werkgeverschap.
Belangrijk is dat ik overspannen ben en tegen een burn-out zit. Gelet op mijn gezondheidsklachten kan ik niet inhoudelijk reageren op het verslag d.d. 1 april 2019 wat ik nooit eerder heb ontvangen.
In mijn eerdere mail heb ik aangegeven dat ik graag een plan van aanpak ontvang mbt
re-integratie. Tot op heden heb ik niets op de mail gezien. (…)”
2.13
Op 12 april 2019 heeft [verweerster] Libertas – voor zover relevant – het volgende geschreven:
“(…) Mbt functioneren verwerp ik al hetgeen gesteld wordt door de werkgever.
omdat er dingen in staan die niet juist zijn
er zijn dingen toegevoegd mbt mijn functioneren door de werkgever die niet kloppen
deze verbeterpunten zijn nooit eerder aan mij kenbaar gemaakt.
(…) in reactie op het verslag d.d 5 maart 2019 van jullie (…) deel ik jullie mede dat alles wat jullie hierin opgenomen hebben niet klopt; daarnaast hebben jullie diverse zaken verzonnen en toegevoegd. (…)
Tijdens het beoordelingsgesprek van dinsdag 5 maart 2019 is ernietsbesproken of te kennen gegeven betreffende mijn vorige beoordeling. Het gesprek van 5 maart 2019 was eentwee uur durendeintimiderende gesprek waarin ik als werknemer niets mocht zeggen en ook zelfs de werkgever (in dit geval [betrokkene 1] ) niet mocht aankijken, [betrokkene 1] was continue aan het woord en keek mij heel tijd boos aan.
Mijn getekende beoordelingsformulier d.d.30 januari 2018is eenzijdig gewijzigd door Libertas Advocaten of omstreeks 5 maart 2019. De werkgever heeft zijn beoordeling van 5 maart 2019 (zonder dat ik het op papier heb gezien op getekend bijgeschreven (met blauwe pen) op het door mij reeds ondertekende beoordelingsformulier van 30 januari 2018. (…) Volgens de wet behoort men geen wijziging aan te brengen op een reeds getekend stuk. Als strafrechtadvocaten uit de top van de advocatuur horen jullie hier beter op de hoogte te zijn dan ik: zie hiervoor:
In artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht is valsheid in geschrifte omschreven als (…).
Om die reden verzoek ik Libertas ook vriendelijk de bijgevoegde bijschrijving (…) op een reeds door mij ondertekende beoordelingsformulier van 30 januari 2018 te herstellen. (…)”
2.14
Op 18 april 2019 heeft wederom een gesprek plaatsgevonden tussen Libertas en [verweerster] . Tijdens dit gesprek is het commentaar van [verweerster] op de beoordeling over 2018 besproken. Libertas heeft een gespreksverslag van dit gesprek opgesteld, waarin – voor zover relevant – het volgende staat:
“(…) Wij hebben jou gevraagd of er van jouw kant nog vertrouwen is in de voortzetting van onze samenwerking. Jij hebt daarop aangegeven dat jij de samenwerking wil voortzetten en daarin vertrouwen hebt, maar dat er dan wel sprake moet zijn van wederzijds vertrouwen.
Wij hebben aangegeven dat wij er vertrouwen in hebben dat jij na een verbetertraject op het juiste niveau kan functioneren. (…)
Jij stelt dat je merkt dat vanuit onze kant het vertrouwen is geschaad. Wij hebben aangegeven dat dit niet zo is. Wij hebben aangegeven dat wij twee mogelijkheden zien. Wij willen jou een helpende hand reiken om er voor te zorgen dat jij op het gewenste niveau kan functioneren. Als jij dat niet wil, dan zullen wij er samen uit moeten komen door middel van het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Wij hebben jou gevraagd aan te geven wat jij wil en wij hebben aangegeven dat het eerste onze voorkeur heeft. Wij zouden graag nadat het re-integratietraject is afgerond komen tot het opstellen van een gedegen verbeterplan. Laten wij daarin elkaar met een positieve insteek tegemoet treden. Wanner wij beide ons inspannen, zijn wij ervan overtuigd dat jij kunt functioneren op het door ns gewenste niveau.
Wij vernemen graag uiterlijk op 3 mei 2019 of ook jij de samenwerking wenst voort te zetten en medewerking vereent aan een verbetertraject. (…)”
2.15
Op 18 april 2019 schrijft [betrokkene 6] (hierna: [betrokkene 6] ) in een e-mail aan [betrokkene 1] – voor zover relevant – het volgende:
“(…) Ik vind het onbegrijpelijk dat [verweerster] niet inziet dat haar afwezigheid (en nu nog steeds de niet volledige werkinzet) betekend dat anderen haar werk moeten doen. (…)
Enig begrip hiervoor ontbreekt aan alle kanten, en dan krijg ik het verwijt dat ik haar werk tijdens haar plotselinge afwezigheid niet goed heb gedaan. Dat komt er bij mij echt niet in.
Wat mij betreft hoeft er op dit bericht niet gehandeld te worden jegens [verweerster] . Dit van me afschrijven werkte al aardig therapeutisch en het kan een aardige toevoeging op het opgebouwde dossier zijn (…).”
2.16
Per 23 april 2019 is [verweerster] volledig beter gemeld.
2.17
Op 24 april 2019 schrijft [verweerster] in een e-mail aan [betrokkene 5] – voor zover relevant – het volgende:
“(…) Er wordt gepleit voor een clean desk maar toch wordt dit door jou zelf niet nagekomen. Je verspreidt van alles op mijn buro en vervolgens wil jij de schuld in mijn schoenen schuiven.
(…)
Je was boos en je hebt wel je stem verheft tot meerdere malen toe en ik ervaar dit als respectloos en niet professioneel. Ik ben er niet van gediend om zo aangesproken te worden. (…)”
2.18
Op 1 mei 2019 heeft [betrokkene 1] [verweerster] wederom uitgenodigd voor een gesprek dat zou moeten plaatsvinden op 3 mei 2019. Dit omdat er het een en ander mis zou zijn gegaan met declaraties. [verweerster] reageert op deze uitnodiging per e-mail van 2 mei 2019 als volgt:
“(…) onderstaande mail trof ik vandaag, 2 mei 2019 in mijn mailbox, waarin jullie mijweerverzoeken om op gesprek te komen.
Gisteren, woensdag 1 mei 2019, hebben jullie mij bestookt met diverse mails (op mijn privé-mail) en vandaag op kantoor met diverse mails (…). Ik heb gisteren jullie gemaild dat ik schriftelijk in één keer zal reageren.
(…)
Ik ben bereid in gesprek te gaannadat jullie mijn schriftelijke reactie hebben ontvangenin antwoord op al jullie verslagen die ik inmiddels heb mogen ontvangen. (…)”
2.19
Op 3 mei 2019 reageert [betrokkene 1] – voor zover relevant – als volgt op voornoemde e-mail:
“(…) Wij hebben met verbazing kennisgenomen van jouw mail van gisterenavond.
Ten eerste vinden wij de verontwaardigde en dwingende toonzetting van jouw mail niet gepast. Wij leiden uit jouw mail af dat er bij jou (blijkbaar) frustratie bestaat over het proces aangaande jouw verbetertraject. (…)
Ik wil benadrukken dat wij steeds de intentie hebben om jou te helpen om jouw functioneren op het gewenste niveau te krijgen. De reden dat wij opnieuw een gesprek met jou inplannen is omdat er deze weken nieuwe misstanden omtrent de declaraties aan het licht zijn gekomen. Misstanden die onder jouw verantwoordelijkheid vallen. Deze willen we met jou bespreken, niet om jou het leven zuur te maken, maar opdat jij hiervan kan leren (…). Het feit dat jij (wederom) defensief en aangevallen reageert, baart ons zorgen. Voor het slagen van een verbetertraject is namelijk vereist dat jij er met een open “willing to learn” houding in staat. Vooralsnog krijgen wij het gevoel dat jij vooral probeert te weerleggen wat wij als ‘onvoldoende’ kwalificeren, in plaats van dat jij de feedback oppakt en hiermee aan de slag gaat.
(…)
Wij zien dit gesprek dan ook niet als ‘vrijblijvend’, maar als onderdeel van jouw verbetertraject. Het staat jou niet vrij dit gesprek te weigeren, nu je daarmee ook weigert om constructief mee te werken aan het verbetertraject.
(…)
Mocht je vanmiddag niet op het gesprek verschijnen dan zijn wij genoodzaakt je hiervoor een officiële waarschuwing te geven. (…)”
2.2
[verweerster] reageert op deze mail diezelfde dag – voor zover relevant – als volgt:
“(…) Ik heb nooit geweigerd om gesprekken aan te gaan (…).
Ook heb ik nooit geweigerd dingen te leren hier op kantoor. Wat ik wel jammer vind, is dat jullie elke keer mijn woorden verdraaien en voor alles mij de schuld willen geven en terwijl ik het goede voor het bedrijf wil.
Maar goed als jullie weer een gesprek aan willen gaan prima. (…)”
2.22
Op 3 mei 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerster] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Naar aanleiding van dit gesprek heeft [betrokkene 2] in een e-mail – voor zover relevant – het volgende geschreven:
“(…) Wij hebben het gesprek van vanmiddag als bijzonder onplezierig ervaren. (…)
Je koos er tijdens dit gesprek voor om inhoudelijk in het geheel niet te reageren. Hiermee werd feitelijk het voeren van een deugdelijk gesprek onmogelijk gemaakt. (…)
Wij zien in jouw houding en gedrag geen basis meer voor een verdere samenwerking. Wij betreuren het bijzonder dat jij met jouw opstelling een verstoring van de arbeidsrelatie hebt gecreëerd. Nu wij bij herhaling hebben verzocht jouw houding aan te passen en jij dit stelselmatig hebt geweigerd, zien wij hierin een doelbewust aansturen op een niet meer te lijmen verstoring van de relatie. (…)
Helaas kunnen wij niet anders dan het besluit nemen de samenwerking met jou niet te willen voortzetten. Wij zullen jou maandag een beëindigingsovereenkomst sturen. (…)”
2.23
Op 6 mei 2019 heeft Libertas [verweerster] een beëindigingsovereenkomst aangeboden. [verweerster] reageert hier per e-mail, eveneens op 6 mei 2019, voor zover relevant als volgt op:
“(…) Afgelopen vrijdag ben ik door jou naar huis gestuurd met het bericht dat jullie ontevreden zijn over mijn functioneren. Jullie hebben daarbij aangekondigd mij een vaststellingsovereenkomst te zullen toesturen. Ik heb de vaststellingsovereenkomst vandaag ontvangen. Voor de goede orde bericht ik je dat ik ondanks jullie beslissing bereid en beschikbaar ben om mijn werkzaamheden te blijven verrichten.
Ik heb van het weekend ook even de tijd gehad om te reflecteren op wat er afgelopen vrijdag is gebeurd. Mij viel onder andere op dat jullie moedwillig een document hebben toegevoegd aan het postboek waarin ik een conceptdeclaratie heb voorgelegd aan [betrokkene 7] . In het gesprek verweten jullie mij echter dat dit een fout van mij betrof. Dit is buitengewoon ongeloofwaardig omdat het declaratieproces al twee jaar tot mijn werkzaamheden behoort en ik dit tot op heden altijd foutloos heb gedaan. (…)
Daarnaast viel mij op dat de digitale mappenstructuur op mijn computer tijdens mijn korte afwezigheid (van lunchpauze) door jullie is gewijzigd. (…)”
2.24
[betrokkene 5] heeft per e-mail van 17 mei 2019 over de samenwerking met [verweerster] – voor zover relevant – het volgende verklaard:
“(…) Op enig moment (het omslagpunt lag eind 2018) is de houding van [verweerster] gewijzigd.
Bij het aannemen van opdrachten gaf zij steeds vaker aan dat dingen haar niet duidelijk waren, stelde zij vragen, vroeg ze dubbele of drievoudige bevestiging en gaf ze aan dat we op onderwerpen (van ondergeschikt belang) beleid moesten ontwikkelen.
(…)
De opdrachten die [verweerster] niet afkreeg, liet zij – zonder overleg – opgestapeld op haar bureau liggen.
Toen ik haar een keer aansprak op het vermengen van stukken uit verschillende dossiers negeerde ze mijn opmerkingen en bleef ze stug doorgaan waar ze mee bezig was.
Toen ik nogmaals herhaalde dat ze zorgvuldig door mij geordende stukken aan het vermengen was met stukken uit een ander dossier bleef ze dit ontkennen en beschuldigde ze mij ervan met stemverheffing tegen haar te hebben gesproken.
Ik heb haar uitgelegd dat ik met enige regelmaat stukken in de verkeerde dossiers aantreft. Zij is hier niet op aan te spreken en richt meteen haar pijlen op degene die kritiek uit. (…)
Daarbij schuwt zij het verdraaien van de feiten niet. Verder bleek zij foto’s te hebben gemaakt van stukken die ik op haar bureau zou hebben gelegd.
(…)
Toen [verweerster] hierop werd aangesproken gaf ze aan “bewijs” te moeten verzamelen.
(…) Zij geeft daarmee wel te kennen dat zij de belangenbehartiging van mijn cliënten en zorgvuldige omgang met hun dossiers ondergeschikt maakt aan haar eigen agenda.
(…)
Het contact met [verweerster] is tot maart 2019 goed geweest. Nadat ik op 4 maart jl. kritiek heb geuit op haar werkwijze (niet op haar als persoon) is haar houding jegens mij gewijzigd.
Zij stelde zich vanaf dat moment steeds formeler en afstandelijker op. Daarbij koos zij ervoor om niet het gesprek met mij aan te gaan maar zich in e-mailberichten aan de partners op beschuldigende wijze over mij uit te laten. (…)”
2.25
[betrokkene 7] heeft per e-mail van 19 mei 2019 – voor zover relevant – over de samenwerking met [verweerster] het volgende verklaard:
“(…) Tevens lukte het haar niet om in ook maar de simpelste dossiers die brieven compleet aan te leveren., zodat je toch nog het nodige moest aanvullen. Als je haar daar op aansprak, kwam er altijd een heel defensieve houding boven. Ik vond het wat dat betreft überhaupt erg lastig met haar werken, omdat input/correcties (ook t.a.v. andere werkzaamheden) altijd op die defensieve houding stuitten, waardoor er ook geen verbetering optrad. (…)”

3.Het verzoek

3.1.
Libertas verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW.
3.2.
Aan dit verzoek legt Libertas ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – een verstoorde arbeidsverhouding. Ter onderbouwing daarvan heeft Libertas het volgende naar voren gebracht. Begin maart 2019 heeft Libertas aangegeven dat zij ontevreden is over het functioneren van [verweerster] . Om inzichtelijk te maken waarom de beoordeling over 2018 zoveel lager uitviel dan de beoordeling over 2017, heeft Libertas de beoordeling over 2018 ingevuld op het formulier waarop ook de beoordeling over het jaar 2017 te zien is. Libertas heeft [verweerster] een verbetertraject aangeboden, maar [verweerster] heeft tot driemaal toe geweigerd hieraan mee te werken. De situatie is hierna volledig geëscaleerd, doordat [verweerster] ernstige en ongefundeerde beschuldigingen van fraude, intimidatie en pesterijen heeft geuit jegens zowel haar leidinggevenden als collega’s. Het ontbreekt [verweerster] aan enige vorm van zelfreflectie en de houding en het gedrag van [verweerster] zijn onprofessioneel en onacceptabel, hierdoor heeft zij zich onmogelijk gemaakt bij haar leidinggevenden en collega’s. Libertas is hierdoor het vertrouwen verloren in een succesvolle samenwerking met [verweerster] . Dit heeft geleid tot een dusdanig verstoorde arbeidsverhouding, dat van Libertas in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te laten voortduren. Libertas heeft geprobeerd om verbetering te realiseren in het functioneren van [verweerster] en de arbeidsverhouding tussen partijen, maar dit is door de houding van [verweerster] niet gelukt. Herplaatsing ligt gezien deze omstandigheden in het onderhavige geval niet in de rede. Bij een ontbinding heeft [verweerster] recht op een transitievergoeding van € 1.980,-, voor overige vergoedingen is geen plaats. Er is geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen door een van partijen.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[verweerster] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Zij voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Er hebben geen functionerings- en evaluatiegesprekken plaatsgevonden, zodat onduidelijk is vanaf welk moment [verweerster] volgens Libertas zou zijn gaan disfunctioneren. Ook is er geen verbeterplan opgesteld of geëvalueerd, zodat niet kan worden vastgesteld dat Libertas er alles aan heeft gedaan om het functioneren te verbeteren. Er is geen sprake van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding en als hier al sprake van zou zijn dan geldt bovendien dat de arbeidsverstoring is gecreëerd door de werkgever. Libertas heeft verklaringen van werknemers in het geding gebracht, waaruit blijkt dat de-escalatie nimmer het doel is geweest. Deze verklaringen zijn enkel gericht op het forceren van een ontbinding. Libertas heeft tijdens de re-integratie van [verweerster] alleen willen spreken over het beoordelingsgesprek van 5 maart 2019 en op 6 mei 2019 heeft zij de druk vervolgens nog verder opgevoerd door een beëindigingsovereenkomst aan te kondigen. Libertas heeft ook de door [verweerster] voorgestelde mediation geweigerd. Libertas heeft geen pogingen ondernomen om de verhoudingen te herstellen, terwijl zij hiertoe wel is gehouden.
Libertas heeft in onvoldoende mate herplaatsing naar de overeengekomen arbeid onderzocht. De taken van [verweerster] zijn stilzwijgend verzwaard en van Libertas mag worden verwacht dat zij kijken naar de mogelijkheden om een normaal takenpakket voor [verweerster] te creëren.
4.2
Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerster] om toekenning van een billijke vergoeding. [verweerster] verzoekt daarnaast, bij wijze van tegenverzoek, om betaling van een bedrag van € 1.050 aan achterstallig salaris, te vermeerderen met het vakantiegeld, de wettelijke rente en de wettelijke rente.
4.3
Aan dit verzoek legt [verweerster] ten grondslag dat op 13 februari 2018 een loonsverhoging aan haar is toegekend en dat daarnaast ook een eenmalige uitkering is toegezegd voor het verschil tussen het oude en nieuwe salaris. Deze uitkering heeft Libertas nimmer uitgekeerd, zodat [verweerster] hier alsnog recht op heeft. Indien het tot een ontbinding komt, dan dient Libertas aan [verweerster] een billijke vergoeding te betalen. De verstoorde arbeidsverhouding is te wijten aan Libertas, zij heeft in deze ernstig verwijtbaar gehandeld.
4.4
Libertas heeft daartegen verweer gevoerd, waarop hierna – voor zover van belang – zal worden ingegaan.

5.De beoordeling

in de zaak van het inleidende verzoek

5.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [verweerster] een billijke vergoeding dient te worden toegekend.
5.2
De kantonrechter stelt vast dat geen sprake is van een opzegverbod.
5.3
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.4
Libertas voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van Libertas niet kan worden gevergd dat de arbeidsovereenkomst voortduurt. Vooropgesteld wordt dat voor een ontbinding op de
g-grond meer nodig is dan een in de ogen van de werkgever verstoorde arbeidsverhouding. Zoals uit het slot van artikel 7:669 lid 3 sub g BW blijkt, is daarvoor niet alleen een verstoorde arbeidsverhouding in algemene zin vereist, maar ook dat deze zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Uit de memorie van toelichting bij de Wet Werk en Zekerheid volgt dat - in beginsel - onderdeel van dit criterium is gebleven het vereiste dat de arbeidsverhouding duurzaam en ernstig verstoord is (Kamerstukken II, 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 46). Voor toepassing van deze ontbindingsgrond is niet vereist dat sprake is van enige mate van verwijtbaarheid aan de zijde van de werknemer. De omstandigheid dat de werkgever van het ontstaan of voortbestaan van de verstoring in de arbeidsverhouding een verwijt kan worden gemaakt, staat op zichzelf evenmin aan ontbinding op de g-grond in de weg. Bij de beoordeling of sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, kan de mate waarin de verstoorde arbeidsverhouding aan een partij (of aan beide partijen) verwijtbaar is, wel gewicht in de schaal leggen, maar die omstandigheid behoeft op zichzelf niet doorslaggevend te zijn (zie: HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:220). De rechter zal moeten onderzoeken of, uitgaande van de feiten en omstandigheden die – zo nodig na bewijslevering – zijn komen vast te staan, in redelijkheid kan worden geoordeeld dat sprake is van deze door de werkgever aangevoerde ontslaggrond (zie HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:182).
5.5
Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door Libertas in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW. Daartoe wordt het volgende overwogen. Uit de onder 2 geciteerde e-mailberichten blijkt dat niet alleen dat Libertas geen vertrouwen meer heeft in [verweerster] , maar ook dat [verweerster] geen vertrouwen meer heeft in Libertas. Zo beschuldigt zij Libertas onder meer van het plegen van valsheid in geschrifte met betrekking tot het beoordelingsformulier over 2017, van het wijzigen van de mappenstructuur op haar computer en zou Libertas moedwillig een document hebben toegevoegd aan een postboek, om dit [verweerster] vervolgens te verwijten. Tevens staan partijen lijnrecht tegenover elkaar als het gaat om het functioneren van [verweerster] . [verweerster] weerspreekt elke opmerking van Libertas op haar functioneren, zodat het niet in de lijn der verwachting ligt dat partijen daar gezamenlijk uit zullen komen. Ook over de wijze waarop de gesprekken tussen (voornamelijk) [betrokkene 1] en [betrokkene 2] enerzijds en [verweerster] anderzijds zijn verlopen verschillen partijen van mening. [verweerster] verwijt Libertas dat zij zich intimiderend heeft opgesteld, terwijl Libertas [verweerster] juist verwijt dat zij zich defensief en niet constructief heeft opgesteld. (De gemachtigde van) [verweerster] heeft tijdens de mondelinge behandeling ook aangegeven dat er sprake is van een vertrouwensbreuk en dat terugkeer een moeilijk traject zou zijn. [verweerster] zelf heeft verklaard dat zij momenteel onder behandeling is bij een psycholoog en dat het (onder meer) vanwege het onderhavige conflict niet goed met haar gaat. De kantonrechter is van oordeel dat de kans op een vruchtbare samenwerking in de toekomst, mede gezien de uiteenlopende visies die [verweerster] en haar collega’s hebben op het functioneren van [verweerster] en de wijze waarop de samenwerking is verlopen, niet reëel te achten is. [verweerster] heeft weliswaar verklaard bereid te zijn om door middel van mediation alsnog een poging te ondernemen om de vertrouwensrelatie te herstellen, maar de kantonrechter is van oordeel dat dit van Libertas niet (meer) kan worden gevergd. De kantonrechter acht het gezien hetgeen hiervoor is overwogen niet aannemelijk dat mediation zal leiden tot herstel van de vertrouwensrelatie. Temeer niet nu Libertas een klein kantoor is en de collega’s en leidinggevenden van [verweerster] allen hebben aangegeven geen vertrouwen meer te hebben in de wijze waarop zij haar werkzaamheden uitvoert en in de samenwerking met [verweerster] . De kantonrechter acht de verstoorde arbeidsverhouding, gezien de voornoemde omstandigheden, dusdanig dat van Libertas in redelijkheid niet kan worden gevergd dat de arbeidsovereenkomst met [verweerster] zal voortduren.
5.6
De kantonrechter ziet geen reden om te oordelen dat herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn nog mogelijk is. Daarbij is het volgende van belang. Libertas is een klein kantoor waar slechts één secretaresse werkzaam is. Anders dan (de gemachtigde van) [verweerster] kennelijk meent gaat het er bij herplaatsing ook niet om dat iemand in haar eigen functie teruggeplaatst wordt, maar zou er sprake moeten zijn van een andere passende functies binnen Libertas. Dat de functie van [verweerster] na haar indiensttreding is verzwaard kan zo zijn, maar de verplichting om herplaatsing te onderzoeken ziet niet op een eventuele terugkeer van [verweerster] in haar eigen functie, met of zonder aangepast takenpakket. Dat er binnen Libertas sprake is van een andere passende functie voor [verweerster] is gesteld noch gebleken.
5.7
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Libertas zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW zal worden ontbonden met ingang van 1 oktober 2019. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure en met het vereiste dat vanaf de datum van deze beschikking tot aan de ontbindingsdatum nog ten minste een maand dient te resteren.
5.8
Aan de orde is vervolgens de vraag of [verweerster] op grond van artikel 7:673 lid 1 sub a onder 2 BW een transitievergoeding toekomt. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Dit wordt door Libertas ook niet betwist. Over de hoogte van de transitievergoeding zijn partijen het eens, zodat vastgesteld wordt dat [verweerster] recht heeft op een bedrag van € 1.950,- bruto aan transitievergoeding.
5.9
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verweerster] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Libertas. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Daarover wordt het volgende overwogen. [verweerster] heeft niet duidelijk gesteld op grond waarvan zij in het onderhavige geval vindt dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van Libertas. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt ook niet dat hiervan sprake is. Voor zover [verweerster] bedoelt te stellen dat Libertas bewust een verstoorde arbeidsverhouding heeft gecreëerd en dat dit ernstig verwijtbaar is, wordt als volgt overwogen. Uit de onder 2 geciteerde e-mailberichten blijkt dat Libertas meermaals getracht heeft om het gesprek met [verweerster] aan te gaan en een verbetertraject te starten, maar dat dit vanwege het gebrek aan vertrouwen aan beide kanten en de uiteenlopende visies op het functioneren en het [betrokkene 2] van de gesprekken niet is gelukt. Dat Libertas verklaringen bij de overige collega’s heeft opgevraagd met als enkele doel tot een ontbinding te komen is ook niet gebleken. Dat Libertas in het kader van deze procedure verklaringen van haar overige werknemers heeft opgevraagd ter onderbouwing van haar standpunt dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding valt Libertas niet te verwijten. [betrokkene 6] geeft in zijn e-mail van 18 april 2019 weliswaar aan dat hetgeen in die e-mail uiteen is gezet een aardige toevoeging kan zijn aan het opgebouwde dossier, maar gesteld noch gebleken is dat [betrokkene 6] die e-mail op verzoek van Libertas heeft opgesteld. Daarnaast is het ook niet ernstig verwijtbaar dat Libertas, gezien het feit dat zij op dat moment al ruim een maand met [verweerster] over verbetering van haar functioneren wilde praten, een dossier met betrekking tot het functioneren wenste op te bouwen.
Bovendien heeft [verweerster] in het geheel niets gesteld over de hoogte van een eventuele billijke vergoeding, hetgeen wel op haar weg had gelegen, zodat onduidelijk is welk bedrag zij nu vordert. Dit leidt er op zichzelf reeds toe dat de vordering op dit punt moet worden afgewezen.
5.1
Nu aan de ontbinding geen vergoeding wordt verbonden, hoeft Libertas geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
in de zaak van het tegenverzoek
5.11
[verweerster] heeft bij wijze van tegenverzoek gevraagd om toekenning van een billijke vergoeding. Dit verzoek behoeft niet te worden behandeld, omdat daarop al is beslist in de zaak van het verzoek.
5.12
[verweerster] vordert voorts betaling van een bedrag van € 1.050,- aan achterstallig salaris. Hiertoe voert zij aan dat Libertas haar heeft toegezegd dat zij een uitkering zou ontvangen van het verschil tussen haar oude en het nieuwe salaris. Daarbij verwijst zij onder meer naar de onder 2.2 t/m 2.4 genoemde e-mailberichten. Libertas heeft betwist dat deze toezegging is gedaan. Zij voert hiertoe aan dat in de onder 2.3 genoemde e-mail expliciet wordt gesproken over een correctie vanaf 1 januari 2018 en dat zij op de vraag of het salaris met terugwerkende kracht zou worden verhoogd nog geen beslissing had genomen. Uiteindelijk heeft Libertas besloten om het salaris niet met terugwerkende kracht te verhogen. De kantonrechter overweegt als volgt. Uit de onder 2.2 t/m 2.4 genoemde e-mailberichten blijkt dat Libertas de optie om het salaris met terugwerkende kracht te verhogen wel heeft besproken, maar uit niets blijkt dat Libertas deze verhoging uiteindelijk ook daadwerkelijk heeft toegezegd. [betrokkene 3] spreekt weliswaar over een eenmalige uitkering van € 1.050,-, maar dat Libertas hier ook akkoord voor heeft gegeven is niet gebleken. Het enkele feit dat Libertas deze mogelijkheid heeft besproken kan, zonder nadere onderbouwing, niet tot de conclusie leiden dat Libertas deze uitkering uiteindelijk ook aan [verweerster] heeft toegezegd. Nu [verweerster] geen nadere stukken in het geding heeft gebracht waaruit deze toezegging blijkt, zal de vordering op dit punt worden afgewezen.
5.13
De slotsom is dat de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2019 wordt ontbonden, dat [verweerster] wel recht heeft op de transitievergoeding, maar niet op een billijke vergoeding en dat er geen sprake is van achterstallig salaris dat Libertas nog aan [verweerster] dient uit te betalen.
5.14
De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval geen aanleiding om een van de partijen in de kosten te veroordelen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek
6.1
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 oktober 2019;
6.2
bepaalt dat [verweerster] recht heeft op een transitievergoeding ter grootte van € 1.980,- bruto;
6.3
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.4
verklaart deze beschikking voor wat betreft punt 6.2 uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak van het tegenverzoek
6.5
wijst het verzoek af;
6.6
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare zitting van 23 augustus 2019.