ECLI:NL:RBDHA:2019:1282

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
NL19.441
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Eritrese eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Eritreeër, had op 22 november 2018 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder in Zwitserland een verzoek om internationale bescherming ingediend, dat op 9 november 2018 was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Zwitserse autoriteiten op 12 december 2018 hebben ingestemd met de terugname van eiser, en dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser bij terugkeer in Zwitserland in gevaar zou komen of dat er sprake zou zijn van een onevenredige hardheid.

Tijdens de zitting op 29 januari 2019 is eiser niet verschenen, terwijl de gemachtigde van de staatssecretaris wel aanwezig was. De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet heeft aangetoond dat er tekortkomingen zijn in de asielprocedure of opvangvoorzieningen in Zwitserland. De rechtbank heeft het standpunt van de staatssecretaris onderschreven dat eiser zich bij eventuele problemen in Zwitserland moet wenden tot de Zwitserse autoriteiten. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en digitaal ondertekend, met de mogelijkheid voor eiser om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.441

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.W.F. Klarenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2019.
Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1999 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 22 november 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 8 juni 2016 in Zwitserland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Eiser heeft verklaard dat zijn asielaanvraag op 9 november 2018 is afgewezen. Verweerder heeft de Zwitserse autoriteiten op 10 december 2018 op grond van Verordening (EU) 604/2013 (hierna: Dublinverordening) verzocht om eiser terug te nemen. Op 12 december 2018 hebben de Zwitserse autoriteiten op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening hiermee ingestemd.
3. Eiser betoogt dat Zwitserland zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. Hij is voorts gedwongen om in Zwitserland zijn vingerafdrukken af te staan, terwijl hij nooit de intentie had om in Zwitserland asiel aan te vragen. Hij wilde altijd al naar Nederland komen. Zijn neef en achternicht wonen in Nederland en hij wil bij hen verblijven. Een overdracht aan Zwitserland getuigt van een onevenredige hardheid. Hij vreest bij terugkeer in bewaring te worden gesteld, van waaruit hij zal worden teruggestuurd naar zijn land van herkomst, aldus eiser.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Uitgangspunt is dat onder de werking van de Dublinverordening verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Zwitserland mag uitgaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat in Zwitserland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. De enkele stelling daartoe van eiser is onvoldoende. De rechtbank is voorts van oordeel dat, indien en voor zover Zwitserland zich niet zou houden aan de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en/of de Procedurerichtlijn, verweerder onder verwijzing naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) in de zaak K.R.S. t. het Verenigd Koninkrijk van 2 december 2008 (zaaknummer 32733/08, JV 2009/41), terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiser zich hierover dient te beklagen bij de (hogere) Zwitserse autoriteiten of de geëigende instanties.
4.2
De Zwitserse autoriteiten hebben middels het claimakkoord te kennen gegeven de asielaanvraag van eiser in behandeling te zullen nemen. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat eiser zal worden teruggestuurd naar zijn land van herkomst zonder dat er een individuele toetsing heeft plaatsgevonden waarvan het resultaat door een rechterlijke instantie is getoetst. Een risico op (indirect) refoulement is dan ook niet aan de orde en voorts heeft verweerder terecht gesteld dat eiser zich bij voorkomende problemen dient te wenden tot de Zwitserse autoriteiten. Ook in geval eiser in Zwitserland in bewaring zal worden gesteld, dient hij zich daarover bij de Zwitserse autoriteiten te beklagen.
4.3
In hetgeen eiser verder heeft aangevoerd, zoals dat zijn neef en achternicht in Nederland wonen, heeft verweerder in redelijkheid geen bijzondere individuele omstandigheden gezien als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening die maken dat de overdracht van eiser naar Zwitserland van een onevenredige hardheid getuigt. Hetzelfde geldt voor eisers stelling dat hij nooit asiel in Zwitserland heeft willen aanvragen, nu dit niet bepalend is voor welke lidstaat verantwoordelijk is. Verweerder heeft dan ook terecht geen grond gezien om de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van eiser aan zich te trekken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.