ECLI:NL:RBDHA:2019:12811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
2 december 2019
Zaaknummer
NL19.27373
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbewaringstelling van een alleenstaande minderjarige asielzoeker zonder correcte leeftijdsschouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser, een alleenstaande minderjarige asielzoeker, was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had tegen het besluit van 1 november 2019 beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding vroeg. De rechtbank oordeelde dat de leeftijdsschouw, die had moeten plaatsvinden om de meerderjarigheid van eiser vast te stellen, niet conform het beleid was uitgevoerd. De rechtbank stelde vast dat de leeftijd van eiser enkel was beoordeeld door twee ambtenaren van de grensbewaking, zonder de vereiste betrokkenheid van een medewerker van de IND. Dit leidde tot de conclusie dat verweerder ten onrechte had aangenomen dat eiser meerderjarig was, en dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen met ingang van 21 november 2019 en heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.780,- aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.024,-, te betalen door de verweerder. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.27373

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.C. van Asperen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Denishin).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.M.M. Abdellatif. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft de feitelijke juistheid van de gronden niet betwist. Eiser betwist wel dat uit de gronden blijkt dat er een significant risico bestaat dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht.
1.2.
Naar volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer de uitspraak van 25 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1015), moet ook in die gevallen waarin de gehanteerde gronden de maatregel van bewaring in beginsel kunnen dragen, steeds, aan de hand van hetgeen door partijen omtrent het gedrag van de betrokken vreemdeling en de overige feiten en omstandigheden naar voren is gebracht, worden beoordeeld of die gronden de maatregel ook in het geval van de betrokken vreemdeling daadwerkelijk kunnen dragen.
1.3.
Indien een vreemdeling op grond van de Dublinverordening moet worden overgedragen aan een andere lidstaat, is daarbij in het licht van artikel 28 van die verordening van belang dat een maatregel van bewaring wordt toegepast om de overdrachtsprocedure veilig te stellen. In overeenstemming daarmee bepaalt artikel 59a van de Vw dat bewaring met het oog op de overdracht van de betrokken vreemdeling aan een andere lidstaat plaatsvindt.
Gelet hierop bestaat een significant risico op het onttrekken aan het toezicht slechts in die gevallen waarin, mede in aanmerking genomen de overige feiten en omstandigheden, de betrokken vreemdeling door zijn gedrag de voorgenomen overdracht aan een andere lidstaat in gevaar brengt.
1.4.
Toegegeven moet worden dat de motivering van de maatregel van bewaring op sommige punten onduidelijk is, maar de maatregel vermeldt wel duidelijk dat eiser zijn asielprocedure in Malta niet heeft afgewacht, dat hij kennelijk geen prijs stelt op asiel in Malta, dat hij kennelijk op illegale wijze heeft willen uitreizen naar Engeland en dat hij, bij vrijlating, nogmaals een poging daartoe zal wagen. Nu eiser de juistheid hiervan niet heeft weersproken, heeft verweerder hiermee op voldoende wijze toegelicht dat eiser door zijn gedrag en gelet op de gronden van de bewaring de voorgenomen overdracht aan Malta in gevaar brengt.
2.1.
Eiser stelt dat hij een alleenstaande minderjarige asielzoeker is. Voor de bewaringsprocedure geldt dat er ten onrechte geen aanvullende leeftijdsschouw door de IND heeft plaatsgevonden. Uit het beleid van verweerder volgt dat er een eensluidend oordeel van de AVIM en de IND moet zijn, inhoudende dat eiser evident meerderjarig is. Dat is in eisers geval niet gebeurd. Nu er ook geen documenten uit Malta voorhanden zijn waaruit blijkt dat verweerder van de meerderjarigheid mocht uitgaan, is eiser ten onrechte als meerderjarige in bewaring gesteld.
2.2.
In paragraaf C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat het volgende vermeld:
Leeftijdsschouw
De leeftijdsschouw bestaat uit twee sessies die de volgende samenstelling hebben:
– één sessie met één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één sessie met twee medewerkers van de IND, dan wel;
– één sessie met twee ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één sessie met één medewerker van de IND.
De medewerkers beoordelen per sessie onafhankelijk van de andere sessie of er sprake is van evidente:
– meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn;
– minderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt meerderjarig te zijn.
Per sessie zien de ambtenaren de vreemdeling apart van de andere sessie en elke sessie trekt een eigen conclusie. Er dient unaniem, dat wil zeggen door beide sessies, geoordeeld te zijn om tot evidente meerder- of minderjarigheid te kunnen concluderen. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en de IND zorgen ervoor dat de conclusie dat een vreemdeling evident meerderjarig of evident minderjarig is, wordt opgenomen in het dossier van de vreemdeling.
Bij de beoordeling worden alle volgende aspecten van de vreemdeling betrokken:
  • het uiterlijk;
  • het gedrag;
  • de verklaringen;
  • eventuele andere relevante omstandigheden.
In paragraaf A5/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Nog meer dan bij volwassenen, wordt bewaring bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen alleen in uiterste gevallen toegepast en voor een zo kort mogelijke duur. Bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen is bewaring alleen gerechtvaardigd als zwaarwegende belangen aanwezig zijn. Van zwaarwegende belangen is uitsluitend sprake in de volgende situaties:
  • De alleenstaande minderjarige vreemdeling is verdacht van- of veroordeeld voor een misdrijf, of;
  • Het vertrek van de alleenstaande minderjarige vreemdeling kan uiterlijk binnen veertien dagen gerealiseerd worden, of;
  • De alleenstaande minderjarige vreemdeling is eerder met onbekende bestemming vertrokken uit de opvang of heeft zich niet gehouden aan een opgelegde meldplicht of vrijheidsbeperkende maatregel.”
2.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser in het kader van de inbewaringstelling is onderworpen aan een leeftijdsschouw. Niet in geschil is dat deze leeftijdsschouw niet heeft plaatsgevonden conform het bepaalde in paragraaf C1/2.2, nu de leeftijd van eiser enkel is beoordeeld door twee ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, en niet tevens door een medewerker van de IND. Zoals eerder overwogen in haar uitspraak van 30 oktober 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:8620 en zaaknummers NL19.24442 en NL19.24679), acht de rechtbank dit beleid ook van toepassing in het kader van een inbewaringstelling. Dat verweerder ter zitting heeft gesteld dat de AVIM haar eigen beleid heeft op dit punt, doet daaraan niet af. Bovendien kan niet worden getoetst aan dit beleid, nu verweerder ter zitting heeft aangegeven niet op de hoogte te zijn van de precieze inhoud van dit beleid.
2.4.
Gelet op het voorgaande had verweerder niet mogen uitgaan van de meerderjarigheid van eiser en was hij gehouden te onderzoeken en te motiveren dat zwaarwegende belangen de inbewaringstelling rechtvaardigden.
3. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 21 november 2019.
4. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 21 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 4 x € 105,- (verblijf politiecel) en 17 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.780,-.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 21 november 2019;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.780,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.L.F. de Leeuw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.