ECLI:NL:RBDHA:2019:12789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
2 december 2019
Zaaknummer
AWB 19/1836
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering visum kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding met land van herkomst

In deze zaak heeft eiser, een Turkse nationaliteit bezittende man, op 11 maart 2019 beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Buitenlandse Zaken, dat zijn aanvraag voor een visum kort verblijf op 13 februari 2019 was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiser onvoldoende sociale en economische binding met zijn land van herkomst had aangetoond, waardoor zijn tijdige terugkeer niet gewaarborgd kon worden. De behandeling van het beroep vond plaats op 25 oktober 2019, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Eiser voerde aan dat de hoorplicht was geschonden en dat hij, als gehuwde man met kinderen in Turkije, over een structureel inkomen beschikte. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder terecht twijfels had over de tijdige terugkeer van eiser, aangezien hij niet voldoende bewijs had geleverd van zijn inkomen en sociale binding. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de visumaanvraag op basis van de Visumcode terecht was, omdat eiser niet had aangetoond dat hij aan de vereisten voldeed.

De rechtbank oordeelde dat er geen schending van de hoorplicht was, omdat er geen reden was om aan te nemen dat de bezwaren van eiser tot een ander besluit zouden leiden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. A.E. Paulus, en werd openbaar uitgesproken op 20 november 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/1836
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,
gemachtigde: mr. A. Orhan,
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Schut.

Procesverloop

Eiser heeft op 11 maart 2019 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 13 februari 2019 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Turkse nationaliteit. Op 25 oktober 2018 heeft hij verzocht om afgifte van een visum voor kort verblijf met als doel familiebezoek.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b van de Visumcode [1] (primair besluit). Verweerder acht een tijdige terugkeer van eiser niet gewaarborgd, omdat eiser de sociale en economische binding met zijn land van herkomst onvoldoende heeft aangetoond. Bij het bestreden besluit heeft verweerder daarnaast geconcludeerd dat eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond. De aanvraag is daarom ook afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a)ii van de Visumcode. Het bezwaar tegen het primaire besluit is ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden. Verder voert hij aan dat hij is gehuwd en kinderen heeft in zijn land van herkomst. Ook stelt hij over een structureel inkomen te beschikken waarmee hij zijn gezin onderhoudt. Verweerder heeft eiser ten onrechte geen termijn gegund om de vragenlijst over te leggen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van de Visumcode moet een visum worden geweigerd indien het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet zijn aangetoond [2] of indien er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum [3] .
5. Bij de beoordeling of er een redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum komt verweerder een ruime beoordelingsruimte toe [4] . Verweerder laat zich bij de beoordeling van deze vraag mede leiden door de intensiteit van de sociale en de economische binding van een vreemdeling met zijn land van herkomst. Al naar gelang de sociale en/of economische binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling tijdig terug te keren toe- of afnemen. De rechter kan dit oordeel van verweerder slechts terughoudend toetsen. Verder volgt uit het toepasselijke Unierecht dat de aanvrager zijn tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk moet maken.
6. De rechtbank volgt allereerst niet de stelling van eiser dat hem ten onrechte geen termijn is gegund voor het overleggen van de vragenlijst, nu niet blijkt dat eiser om een nadere termijn heeft gevraagd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder verder op basis van de door eiser verstrekte informatie over zijn sociale en economische binding met Turkije kunnen twijfelen aan een tijdige terugkeer. Zo heeft eiser niet met stukken onderbouwd dat hij over een regelmatig en substantieel inkomen beschikt om zelfstandig in zijn onderhoud te voorzien. Terecht heeft verweerder op dit punt aan eiser tegengeworpen dat hij bij zijn aanvraag heeft verklaard werkloos (
unemployed) te zijn. De stelling van eiser in bezwaar dat hij al jaren werkzaam is en pensioen opbouwt, heeft hij niet onderbouwd. Met de in beroep overgelegde vragenlijst heeft hij nog steeds niet aangetoond dat hij over een regelmatig en substantieel inkomen beschikt. De enkele opmerking in de vragenlijst dat eiser eigenaar is van een supermarkt en € 2000 euro per maand verdient, is hiervoor onvoldoende. Verweerder heeft ook kunnen concluderen dat eiser onvoldoende sociale binding heeft met zijn land van herkomst om tijdige terugkeer gewaarborgd te achten. Dat eiser gehuwd is en (meerderjarige) kinderen heeft, heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden.
7. Van schending van de hoorplicht is de rechtbank niet gebleken. Gelet op hetgeen eiser in bezwaar tegen het primaire besluit heeft aangevoerd en gezien de inhoud van dat besluit, was op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk dat de bezwaren van eiser niet konden leiden tot een andersluidend besluit.
8. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres voor een visum kort verblijf dan ook terecht geweigerd.
9. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van de gemeenschappelijke visumcode.
2.artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a)ii, van de Visumcode
3.artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode
4.zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013 in de zaak Koushkaki tegen Duitsland (C-84/12)