ECLI:NL:RBDHA:2019:12762

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2019
Publicatiedatum
2 december 2019
Zaaknummer
09/024241-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging van dochter door verdachte met stelselmatige inbreuk op persoonlijke levenssfeer

Op 2 december 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van zijn dochter. De verdachte heeft zijn dochter stelselmatig lastiggevallen door brieven, kaarten en berichten via social media te sturen, en door contact te zoeken met haar sportvereniging en vrienden. Dit gedrag heeft geleid tot een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de dochter, die sinds 2012 in een pleeggezin woont. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks eerdere waarschuwingen van Jeugdbescherming West, zijn dochter niet met rust heeft gelaten. De dochter heeft verklaard dat zij zich gedwongen voelde om haar vrienden te informeren over de situatie en dat het gedrag van haar vader haar emotioneel belastte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet heeft onderkend dat zijn gedrag ongewenst was en dat hij zijn eigen wensen boven die van zijn dochter stelde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met zijn dochter en haar omgeving. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische problematiek van de verdachte, die een gemengde persoonlijkheidsstoornis heeft, en de hoge kans op recidive.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/024241-19
Datum uitspraak: 2 december 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 november 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.F. Baas en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. O.P. Kuit naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 28 januari 2019 te Ouderkerk aan den IJssel, in de gemeente Krimpenerwaard, en/of elders in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] (verdachtes dochter), met het oogmerk zijn dochter te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, zeer frequent en/of regelmatig (op een indringende wijze) kaarten en/of brieven en/of foto's naar zijn dochter en/of (via social media) berichten en/of foto's naar het pleeggezin en/of een of meer vriend(en) en/of kennis(sen) van zijn dochter, en/of e-mails naar de sportvereniging van zijn dochter gestuurd, waarmee hij, verdachte, mede gezien de inhoud ervan, zich aan zijn dochter opdringt.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de contacten van de verdachte met zijn dochter belaging opleveren in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De dochter van de verdachte woont sinds 2012 in het huidige pleeggezin. De verdachte is, evenals de moeder, in 2017 ontzet uit de ouderlijke macht.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het feit.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewijsbaarheid van het feit.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Op 13 december 2018 is namens Jeugdbescherming West aangifte [2] gedaan van stalking van [slachtoffer] geboren op [geboortedag] 2005, de dochter van de verdachte (verder: [slachtoffer] ), gepleegd door de verdachte. Op 15 januari 2019 heeft Jeugdbescherming West een klacht ingediend waarin zij verzocht over te gaan tot vervolging van de verdachte. [3] Jeugdbescherming West is de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer] .
Aangifte
Jeugdbescherming West heeft in de aangifte verklaard dat de verdachte sinds de uithuisplaatsing van [slachtoffer] dagelijks contact heeft met Jeugdbescherming West. In het begin waren er afspraken dat alle brieven die de verdachte naar [slachtoffer] stuurde via Jeugdbescherming West zouden gaan. Hier heeft de verdachte zich kort aan gehouden. Het gaat om gemiddeld zeven brieven per week en dan met name om kaarten waarop foto's zijn afgedrukt. Op deze foto's is de verdachte vaak te zien in de buurt van de woning van het pleeggezin van [slachtoffer] en vermeldt hij in de kaarten dat hij bij haar school is geweest of bij wedstrijden van handbal is komen kijken. Ook stuurt de verdachte kleine presentjes naar [slachtoffer] . Jeugdbescherming West verklaart verder dat het gedrag van de verdachte de laatste maanden extremer wordt en dat de verdachte nog meer contact zoekt dan daarvoor en dat de verdachte [slachtoffer] ook via social media of via vrienden van [slachtoffer] via social media benadert. Dit heeft veel invloed op [slachtoffer] . De afspraken over onder meer het sturen van brieven naar [slachtoffer] zijn vervolgens aangescherpt, omdat bij [slachtoffer] steeds onrust ontstond als de verdachte contact zocht met [slachtoffer] . [4] Bij de aangifte is een doos gevoegd met daarin brieven, kaartjes mailtjes en boekjes die door verdachte vanaf 2016 aan [slachtoffer] en de handbalvereniging zijn verstuurd. [5]
Op 29 oktober 2018 heeft Jeugdbescherming West een brief gestuurd aan de verdachte. Jeugdbescherming West stelt daarin dat de verdachte in diens contact met zijn dochter een sterk emotioneel beroep op haar doet en dat dit zijn weerslag op haar ontwikkeling heeft. In dezelfde brief heeft Jeugdbescherming West de verdachte (onder andere) verzocht [slachtoffer] meer ruimte en privacy te geven en het contact met [slachtoffer] te beperken tot het sturen van één kaart per maand. [6]
Verklaring [slachtoffer]
heeft verklaard dat zij begin 2018 heeft gezegd geen bezoekregeling meer te willen met haar vader en dat zij last heeft van het gedrag van haar vader, omdat zij elke keer alles weer opnieuw moet uitleggen. Ze verklaart voorts dat ze tot de zomer (
uit de datering van het proces-verbaal begrijpt de rechtbank: de zomer van 2018) alle brieven en kaarten zelf heeft gelezen, maar dat zij dit niet leuk vond en dit nu niet meer doet. Zij las in de brieven en kaarten dat haar vader haar zo miste en dat hij vooral over zichzelf schreef. Sinds zij de brieven en kaarten niet meer leest, heeft zij wat meer rust. Maar dit is niet voldoende omdat zij weet dat haar vader wel nog steeds de brieven schrijft en stuurt. [slachtoffer] verklaart voorts dat ze er het meeste last van heeft dat haar vader nu ook haar vrienden via Instagram aan het benaderen is en dat ze nu aan haar vrienden moet uitleggen en naar haar gevoel ook moet verantwoorden waarom zij geen contact met haar vader wil. Doordat haar vader eerst geen contact zocht met haar vrienden kon [slachtoffer] op school naar omstandigheden onbezorgd zijn en hoefde zij daar geen rekening te houden met haar vader. Dit is nu veranderd. Nu stuurt hij zelfs babyfoto's naar vrienden. [7]
Tijdens een gesprek met de politie heeft [slachtoffer] verklaard dat zij in eerste instantie zelf aangifte wilde doen van stalking en dat zij beseft dat haar vader straf kan krijgen voor het stalken. Ook verklaarde [slachtoffer] dat zij haar vader meermalen heeft gevraagd te stoppen met haar lastig vallen, maar dat dit niet is gebeurd. [8]
De verdachte heeft zijn dochter op 24 en 25 januari 2019 spraakberichten gestuurd via
Instagram. Hij heeft daarvoor het account: [(--)] gebruikt. In deze berichten zegt de verdachte dat hij [slachtoffer] zo mist en dat hij contact met haar wil. Ook zegt hij dat dit account voor hen is en dat [slachtoffer] hierover aan niemand iets moet zeggen. [9]
De politie heeft van de pleegmoeder van [slachtoffer] vijf kaarten, drie brieven (waarvan een van drie regels) en een paar oorbellen in de vorm van hartjes ontvangen. Dit heeft de verdachte aan [slachtoffer] gestuurd in de periode van 12 december 2018 tot en met 25 januari 2019. De strekking van de brieven en de kaarten was dat de verdachte [slachtoffer] miste en dat de verdachte het fijn vond contact te hebben met zijn dochter via Instagram. [10]
Stopgesprek en stopbrief
Op 1 augustus 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de politie en de verdachte waarin aan de verdachte is gevraagd te stoppen met het leggen van contact met zijn dochter. De verdachte heeft tijdens dat gesprek verteld dat hij in april/mei 2018 nadat hij een fietsongeluk had gehad, wel vaker heeft gebeld en gemaild en dat hij drie keer per week met zijn racefiets richting Ouderkerk aan den IJssel gaat, maar dan niet dichter dan 500 meter van het huis van het pleeggezin van [slachtoffer] komt. [11]
Verklaringen verdachte
Ter zitting en in het verhoor bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij vooral contact heeft gezocht met zijn dochter nadat hij, op 11 april 2018, een verkeersongeval had gehad en dacht dat hij ernstig ziek was. Over de stopbrief van Jeugdbescherming West heeft verdachte bij de politie en ter zitting verklaard dat hij de stopbrief heeft weggegooid en dat hem niet duidelijk was dat het stopgesprek met de politie ‘over de kaarten enzovoort’ ging, maar uitsluitend over het bellen na het ongeluk. Hij heeft bekend dat hij contact heeft gezocht met de handbalvereniging van zijn dochter en contact heeft gezocht met een vriendin van zijn dochter op Instagram. [12]
Beoordeling van het feit
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] vanaf januari 2018 geen contact meer met verdachte wilde. De rechtbank stelt vervolgens vast dat uit de bewijsmiddelen en uit verklaringen van verdachte ter zitting blijkt dat verdachte zijn dochter in de ten laste gelegde periode via het adres van haar pleeggezin brieven en kaarten heeft gestuurd, via social media contact heeft gezocht en haar ook heeft gebeld. Ook heeft de verdachte bekend contact te hebben gehad met de sportvereniging van [slachtoffer] en via Instagram contact te hebben gehad met zijn dochter en ook met een vriendin van haar.
De contacten vonden plaats deels voor het stopgesprek met de politie op 1 augustus 2018 en de brief van Jeugdbescherming West van 29 oktober 2018 en deels ook daarna. Het had de verdachte na het stopgesprek met de politie, maar zeker na de brief van Jeugdbescherming West duidelijk moeten zijn dat zijn dochter geen contact meer wilde hebben. Hij heeft het verzoek van Jeugdbescherming West van 29 oktober 2018 om één kaart per maand te sturen genegeerd.
De rechtbank merkt op dat de inhoud van de brieven, kaarten en berichten niet beledigend of bedreigend van aard zijn. De kern van de boodschappen is steeds dat de verdachte zijn dochter mist en contact met haar wil, maar ook dat hij fysiek en psychisch lijdt onder haar gemis. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte niet heeft onderkend dat deze op zichzelf onschuldige mededelingen, door de intensiteit, de frequentie en de invloed daarvan - tegen de achtergrond van het feit dat zijn dochter geen contact met de verdachte wilde en het feit dat zij bij een pleeggezin woonde omdat zij niet bij hem of bij haar moeder kan wonen - van invloed zijn geweest op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van zijn dochter. Te meer omdat verdachte ook contact zocht via de omgeving van zijn dochter, te weten met de handbalvereniging waar zij sportte en met haar vrienden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aard, de intensiteit en de frequentie van de gedragingen van de verdachte in de ten laste gelegde periode zodanig zijn geweest dat deze hebben geleid tot een wederrechtelijke stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] en dat er dus sprake is van belaging.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 28 januari 2019 te Ouderkerk aan den IJssel, in de gemeente Krimpenerwaard, en/of elders in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] (verdachtes dochter), met het oogmerk zijn dochter te dwingen iets te doen en te dulden, immers heeft hij, verdachte, regelmatig (op een indringende wijze) kaarten en brieven en foto's naar zijn dochter en (via social media) berichten en foto's naar het pleeggezin en vrienden en kennissen van zijn dochter, en e-mails naar de sportvereniging van zijn dochter gestuurd, waarmee hij, verdachte, mede gezien de inhoud ervan, zich aan zijn dochter opdringt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor het feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling.
Daarnaast heeft de officier van justitie toepassing van de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v, tweede lid sub b van het Wetboek van Strafrecht voor een periode van drie jaar gevorderd, in de vorm van een contactverbod met zijn dochter [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2005, en met haar vrienden, kennissen en sportverenigingen en daarbij te bepalen dat bij overtreding van deze maatregel telkens hechtenis van twee weken zal worden toegepast. Met betrekking tot het contactverbod heeft de officier van justitie opgemerkt dat daaronder niet valt eventueel contact onder toezicht van de reclassering.
De officier van justitie heeft tevens gevorderd de dat vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van dat Wetboek dadelijk uitvoerbaar is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, deze gelijk te laten zijn aan de duur van de voorlopige hechtenis, met aanvullend een geheel voorwaardelijke taakstraf. Wat het opleggen van een contact- en locatieverbod heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De oplegging van een maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht is volgens de verdediging overbodig, indien er reeds een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden van een contact- en locatieverbod loopt en omdat geen sprake zou zijn van een situatie die oplegging van de maatregel noodzakelijk maakt. Daarbij acht de verdediging een termijn van vijf jaar die artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht biedt, te lang.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van zijn dochter. De verdachte heeft haar stelselmatig lastiggevallen door niet alleen brieven, kaarten en berichten via social media aan haar te sturen, maar ook de sportvereniging en haar vrienden te benaderen. Uit de verklaring van de dochter blijkt dat zij zich hierdoor gedwongen voelde haar vrienden in te lichten over de situatie en zich blijkbaar ook genoodzaakt voelde zich te verantwoorden voor de keuzes die zij maakte ten aanzien van het contact met haar vader. Dit is een situatie waarin je je kind van 13 niet kan en mag brengen. De verdachte heeft door zijn gedrag niet alleen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn dochter, maar zich laten leiden door zijn eigen wens om contact met zijn dochter en daarbij het belang van zijn dochter volledig uit het oog verloren.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 30 juli 2019, opgesteld door [naam] , reclasseringswerker. Hieruit blijkt dat de verdachte zich houdt aan de afspraken met zijn toezichthouder. De reclassering adviseert verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen onder de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een contactverbod en een locatieverbod. Ook verzoekt de reclassering hierbij de dadelijke tenuitvoerlegging van de bijzondere voorwaarden op te leggen. Daarnaast adviseert de reclassering een maatregel op grond van 38v Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De reclassering schat de kans op recidive in als hoog.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het psychologisch rapport van 1 juli 2019, opgesteld door R. Zwaan, GZ-psycholoog. Hieruit komt naar voren dat bij de verdachte sprake is van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met narcistische, paranoïde en antisociale trekken. Door deze persoonlijkheidsstoornis is onderzochte vooral gericht op zichzelf en zijn behoeften en is hij minder goed in staat zich in te leven in de gedachten- en gevoelswereld van anderen. Hierdoor kan hij niet begrijpen dat zijn gedrag ten opzichte van zijn dochter door haar als ongewenst kan worden ervaren of dat haar dit uit haar emotionele evenwicht kan brengen. Acties van de pleegmoeder van zijn dochter of van de jeugdbescherming die bedoeld zijn om haar te beschermen kunnen door de paranoïde trekken in onderzochte's karakter gemakkelijk door hem worden ervaren als pogingen om hem tegen te werken of een complot tegen hem te smeden. Vanwege de narcistische aspecten in zijn persoonlijkheidsstructuur is het voor hem moeilijk een onderscheid te maken tussen hemzelf en een ander; hierdoor kan hij niet begrijpen dat wat goed zou zijn voor hem niet noodzakelijkerwijs goed is voor zijn dochter. Het is op grond hiervan waarschijnlijk dat hij dergelijke beschermingsmaatregelen zal tegenwerken en/of negeren. De kans op recidive wordt door de psycholoog als zeer hoog ingeschat.
De psycholoog adviseert het ten laste gelegde feit verminderd aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog over dat – gelet op de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte - het tenlastegelegde de verdachte in verminderde mate dient te worden toegerekend.
De rechtbank betrekt in haar overwegingen bij de strafoplegging dat de verdachte het contactverbod met zijn dochter, dat hem was opgelegd als voorwaarde bij de schorsing van zijn voorlopige hechtenis, in juli 2019 heeft overtreden.
Wat zijn strafblad betreft constateert de rechtbank dat verdachte in 2010 is veroordeeld ter zake van bedreiging.
De op te leggen straf
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het volgende oordeel.
De rechtbank zal volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Zij zal daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen teneinde de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst weer schuldig te maken aan het plegen van een (soortgelijk) strafbaar feit.
De rechtbank zal aan dit voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden verbinden. Zij zal de verdachte, naast een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling opleggen.
De rechtbank acht voorts een (direct en indirect) contactverbod met zijn dochter en ook een locatieverbod in de vorm van een maatregel ex artikel 38v tweede lid sub a en b Wetboek van Strafrecht op zijn plaats. Weliswaar heeft de verdachte bij de politie en ter zitting verklaard spijt te hebben van zijn gedrag, maar gelet op de rapporten van de psycholoog en de reclassering met betrekking tot de inschatting van het recidiverisico en op de overtreding van het contactverbod tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Zij zal daarom bevelen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is. De rechtbank bepaalt tot slot dat van niet-naleving van het contactverbod geen sprake is als het plaatsvindt onder initiatief van de Jeugdbescherming.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 14d, 38v, 38w, 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
belaging;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 40 (veertig) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
30 (dertig) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
3 (drie) jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde tijdens de proeftijd:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland Advies & Toezichtunit Zuid-West, Marconistraat 2, 3029 AK, Rotterdam, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht en zich daarbij houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde;
- zich gedurende de proeftijd ambulant onder behandeling stelt bij de forensische polikliniek De Waag in Dordrecht of een soortgelijke hulpverlener, te bepalen door de reclassering;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
legt voorts op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
3 (drie) jarenop geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2005, terwijl daaronder niet valt een contact als het plaatsvindt onder initiatief van Jeugdbescherming
West, en zich niet zal bevinden in Ouderkerk aan den IJssel;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
3 (drie) dagenvoor iedere keer dat niet aan deze maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden;
stelt vast dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.C.L. Vreugdenhil, voorzitter,
mr. N.F.H. van Eijk, rechter,
mr. N.I.S. Wallet, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Wouters, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 december 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018202970 van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn – Gouda, Basisteam Krimpenerwaard, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 70).
2.Proces-verbaal van aangifte, d.d. 27 juli 2018, blz. 8-11.
3.Proces-verbaal van ontvangst klacht, d.d. 15 januari 2019, blz. 12.
4.Proces-verbaal van aangifte, d.d. 27 juli 2018, blz. 9.
5.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 18 januari 2019, blz. 19-20.
6.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 28 januari 2019, blz. 44 - 46.
7.Proces-verbaal van verhoor slachtoffer, d.d. 13 december 2018, blz. 13-14.
8.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 29 januari 2019, blz. 48.
9.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 28 januari 2019, blz. 33.
10.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 29 januari 2019, blz. 48.
11.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 28 januari 2019, blz. 38-40.
12.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] , d.d. 29 januari 2019, blz. 62.