ECLI:NL:RBDHA:2019:12755

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
29 november 2019
Zaaknummer
C/09/569646 HA ZA 19/252
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overheidsaansprakelijkheid en de vraag naar een overeenkomst van opdracht tussen OneBigAgency en de Staat

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen OneBigAgency B.V. en de Staat der Nederlanden. OneBigAgency vorderde een schadevergoeding van € 530.585 van de Staat, stellende dat zij werkzaamheden had verricht in opdracht van de Staat zonder dat hiertegen protest was gemaakt. De rechtbank heeft de vorderingen van OneBigAgency afgewezen en geoordeeld dat er geen overeenkomst van opdracht tot stand was gekomen. De rechtbank overwoog dat een overeenkomst tot stand komt na aanbod en aanvaarding, en dat OneBigAgency niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen. De Staat had herhaaldelijk kenbaar gemaakt dat er geen vergoeding zou worden betaald voor de werkzaamheden van OneBigAgency, die op eigen initiatief waren uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat OneBigAgency niet had voldaan aan de op haar rustende stelplicht en dat er geen rechtsgrond was voor de gevorderde schadevergoeding. OneBigAgency werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van de Staat, die op € 10.228 werden begroot, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/569646 HA ZA 19/252
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 14 november 2019
in de zaak van
ONEBIGAGENCY B.V.te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID WELZIJN EN SPORT)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. E.C. Pietermaat te Den Haag.
Partijen worden hierna ‘OneBigAgency’ en ‘de Staat’ genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 februari 2019 met producties;
  • de conclusie van antwoord van 8 mei 2019 met producties;
  • het vonnis van 5 juni 2019, waarin een comparitie van partijen is bevolen;
  • de aanvullende producties van OneBigAgency van 30 oktober 2019;
  • de mondelinge behandeling op 14 november 2019, waarbij aanwezig waren:
- namens OneBigAgency mevrouw [A] (directeur/bestuurder), bijgestaan door haar advocaat;
- namens de Staat de heer [B] (jurist bij de beleidsdirectie Maatschappelijke Ondersteuning van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) en mevrouw [C] (directeur van de beleidsdirectie Maatschappelijke Ondersteuning van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport), bijgestaan door mr. S. Heeroma.
Van het verhandelde op de zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
1.2.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank met toepassing van art. 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) op de zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

2.De beslissing

De rechtbank:
2.1.
wijst de vorderingen van OneBigAgency af;
2.2.
veroordeelt OneBigAgency in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 10.228, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis en begroot de nakosten op € 157, in geval van betekening te vermeerderen met € 82;
2.3.
verklaart de kostenveroordeling onder 2.2 uitvoerbaar bij voorraad.

3.De beoordeling

3.1.
Deze zaak gaat in de kern om de beantwoording van de vraag of tussen OneBigAgency en de Staat een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, zoals door OneBigAgency is gesteld en door de Staat is betwist.
3.2.
OneBigAgency vordert, na vermindering van eis, van de Staat een bedrag van
€ 530.585 met nevenvorderingen. OneBigAgency beroept zich op een aan haar door de Staat verstrekte opdracht, naar aanleiding waarvan zij in de periode 3 november 2015 tot en met 31 oktober 2016 werkzaamheden heeft verricht voor de Stichting Indisch Platform (hierna: Indisch Platform) gericht op de logistieke afhandeling van de zogeheten backpayregeling, althans dat de Staat nooit heeft geprotesteerd tegen deze werkzaamheden en deze aldus heeft geaccepteerd, dan wel dat gelet op het samenwerken tussen OneBigAgency en de Staat op de Staat een bijzondere zorgplicht rust, waaruit in redelijkheid vergoeding van facturen zou moeten volgen. Volgens OneBigAgency heeft zij op 14 maart 2016 met de Staat afgesproken dat de Staat de aan deze werkzaamheden verbonden kosten en de ontstane winstderving met terugwerkende kracht vanaf 3 november 2015 voor haar rekening zou nemen. OneBigAgency heeft de Staat diverse facturen toegestuurd voor de gestelde kosten en winstderving over de periode februari 2016 tot en met oktober 2016 voor in totaal een bedrag van € 530.585, dat zij in deze procedure van de Staat als vervangende schadevergoeding vordert.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank ligt het juridische gelijk aan de zijde van de Staat. Daartoe is in de kern het volgende redengevend.
3.4.
Voorop wordt gesteld dat een overeenkomst tot stand komt na aanbod en aanvaarding daarvan (art. 6:217 Burgerlijk Wetboek). Of op enig moment een overeenkomst tot stand komt hangt af van wat partijen over en weer hebben verklaard, uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden. Dit komt uiteindelijk neer op een beoordeling van de omstandigheden van het geval. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de Staat ligt de (nadere) stelplicht en de bewijslast daarvoor bij OneBigAgency, omdat dat de partij is die aan die overeenkomst een recht op betaling wil ontlenen (art. 150 Rv).
3.5.
Er zijn geen of onvoldoende aanknopingspunten aangeleverd op grond waarvan het bestaan van een overeenkomst van opdracht of het aanvaarden van werkzaamheden door OneBigAgency zonder protest van de Staat kan worden aangenomen. De gestelde overeenkomst is niet vastgelegd in een door beide partijen ondertekend stuk. Niet is komen vast te staan dat de Staat op 14 maart 2016 of op een ander moment een mondelinge opdracht heeft verstrekt aan OneBigAgency, dan wel dat de Staat deze stilzwijgend heeft geaccepteerd.
3.6.
De Staat heeft onweersproken aangevoerd dat al vóór de vaststelling van de backpayregeling in samenspraak met het Indisch Platform in december 2015 kenbaar is gemaakt aan het Indisch Platform dat geen prijs werd gesteld op wervingsactiviteiten en ongevraagde werkzaamheden van OneBigAgency. Uit de stukken volgt dat, zoals de Staat stelt, de Staat in navolging hiervan vanaf najaar 2015 – dus overwegend voordat de gestelde kosten zijn gemaakt en gestelde winstderving plaatsvond – meerdere malen schriftelijk en mondeling kenbaar gemaakt aan OneBigAgency dat aan haar geen vergoeding zou worden betaald. Daarbij heeft de Staat steeds als reden aangegeven dat de werkzaamheden van OneBigAgency niet in opdracht of op verzoek van de Staat zijn dan wel worden uitgevoerd maar op haar eigen initiatief. Voor zover OneBigAgency zich op de zitting op het standpunt heeft gesteld dat een dergelijke afspraak, te weten dat zij een voortrekkersrol bij de afwikkeling van de backpayregeling zou vervullen, en deze afspraak al in de zomer 2015 met de Staat tot stand is gekomen, heeft de Staat dat in algemene zin betwist, en OneBigAgency haar stelling onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd.
3.7.
Uit het e-mailbericht van 15 maart 2016 van de Staat aan OneBigAgency blijkt dat dit tijdens de bespreking tussen de Staat, OneBigAgency en het Indisch Platform op 14 maart 2016 wederom uitdrukkelijk naar voren is gebracht door de Staat. OneBigAgency heeft dit op haar beurt, mede op de zitting, onvoldoende weersproken. Uit het enkele gegeven dat de Staat tijdens deze bespreking op 14 maart 2016 ook heeft aangegeven dat het Indisch Platform in verband met de collectieve component van de backpayregeling voor toekomstige werkzaamheden een (eenmalige) subsidie zou kunnen aanvragen bij de Staat en dat het Indisch Platform die subsidie zou kunnen aanwenden om OneBigAgency te voldoen (mits de werkzaamheden zouden vallen onder het subsidiebesluit), kan redelijkerwijs niet worden afgeleid dat de Staat daarmee (mede) een opdracht heeft verstrekt aan OneBigAgency, of dat de Staat zich bereid heeft getoond om kosten van OneBigAgency met terugwerkende kracht te voldoen.
3.8.
Daarbij is van belang dat niet is gesteld en ook nergens uit blijkt dat OneBigAgency heeft gereageerd op het e-mailbericht van de Staat van 15 maart 2016, waarin de Staat schrijft dat geen facturen van OneBigAgency zullen worden voldaan. Zonder nadere toelichting, die hier ontbreekt, valt niet in te zien waarom OneBigAgency de Staat niet (onmiddellijk) heeft bericht dat de inhoud van dit e-mailbericht niet juist is.
3.9.
Op de zitting heeft OneBigAgency nog gesteld dat, gelet op de lange samenwerking met OneBigAgency en haar betrokkenheid bij de totstandkoming van de backpayregeling, uit hoofde van een (bijzondere) zorgplicht, die op de Staat rust, in redelijkheid vergoeding van de gevorderde facturen is geboden. Daarvoor ziet de rechtbank in de gegeven omstandigheden geen rechtsgrond, waarop OneBigAgency haar vordering kan baseren.
3.10.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de Staat had het op de weg van OneBigAgency gelegen om haar stellingen concreter toe te lichten en voldoende feitelijke aanknopingspunten te bieden. Dat is niet gebeurd, terwijl OneBigAgency hiertoe voldoende gelegenheid heeft gehad. Dit betekent dat OneBigAgency niet heeft voldaan aan de op haar rustende stelplicht. Voor bewijslevering, zoals door OneBigAgency verzocht, is in deze omstandigheden geen plaats.
Slotsom
3.11.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat er geen toereikende grondslag is, die de vorderingen van OneBigAgency kan dragen. De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
3.12.
OneBigAgency heeft geen gelijk. Zij wordt in de proceskosten van de Staat veroordeeld. Deze worden begroot op € 10.228, waarvan € 4.030 aan griffierecht en € 6.198 aan salaris advocaat (twee punten à € 3.099 volgens tarief VII), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis. Voor de nakosten is geen afzonderlijke veroordeling vereist. De nakosten worden wel begroot.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. H.J. van Harten, rechter, en in het openbaar uitgesproken in de aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 25 november 2019.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,