ECLI:NL:RBDHA:2019:12745

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
29 november 2019
Zaaknummer
C/09/570320 / HA ZA 19-284
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van bedragen betaald uit privévermogen ten behoeve van de nalatenschap van een overleden partner

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft eiseres, die een affectieve relatie had met de overleden [X], een vordering ingesteld tegen de vereffenaar van de nalatenschap van [X]. Eiseres vordert een bedrag van € 137.291,62, dat zij stelt te hebben betaald uit haar privévermogen ten behoeve van [X] en diens nalatenschap. De procedure begon met een dagvaarding op 6 maart 2019, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis waarin een comparitie van partijen werd gelast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap van [X] beneficiair is aanvaard en dat de vereffenaar is benoemd in 2007. Eiseres en de erfgenamen van [X] zijn bij testament tot erfgenamen benoemd.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat de door haar betaalde bedragen daadwerkelijk uit haar privévermogen afkomstig waren. De rechtbank concludeert dat de betalingen die eiseres heeft gedaan, afkomstig waren van bankrekeningen die feitelijk aan [X] toebehoorden. Eiseres heeft niet kunnen onderbouwen dat zij de bedragen heeft betaald uit eigen middelen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van eiseres moet worden afgewezen. De rechtbank heeft ook de vordering in reconventie van de vereffenaar afgewezen, omdat deze afhankelijk was van de uitkomst van de vordering van eiseres. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zaaknummer / rolnummer: C/09/570320 / HA ZA 19-284
Vonnis van 27 november 2019
in de zaak van
[eiseres]te [plaats] ,
hierna te noemen: [eiseres] ,
eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. G.A. Soebhag te Rotterdam,
tegen

1.[de Vereffenaar] te [plaats] ,

in hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [X] , overleden op [datum overlijden] ,
hierna te noemen: [de Vereffenaar q.q.] ,
2. de erfgenamen van
[X]te [plaats] ,
hierna tezamen te noemen: [de Vereffenaar c.s.] ,
gedaagden in conventie,
eisers in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. M.D. Winter te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 maart 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens van eis in (voorwaardelijke) reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 5 juni 2019, waarbij de comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van de op 10 oktober 2019 gehouden comparitie van partijen.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van 10 oktober 2019 is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op de inhoud van het proces-verbaal te reageren. Zij hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

Inleidend

2.1.
[eiseres] heeft een affectieve relatie gehad met [X] (hierna: [X] ). Zij hebben met elkaar samengewoond tot het overlijden van [X] op [datum overlijden] .
2.2.
[eiseres] en de vier kinderen van [X] zijn bij testament van 14 juni 1995 tot erfgenamen van [X] benoemd. De nalatenschap van [X] is beneficiair aanvaard.
2.3.
[de Vereffenaar q.q.] is bij beschikking van deze rechtbank van 16 augustus 2007 benoemd tot vereffenaar over de nalatenschap van [X] . De vereffening is nog niet voltooid.
Vóór het overlijden van [X]
2.4.
In het vonnis van deze rechtbank van 1 augustus 2001, dat is gewezen tussen [X] enerzijds en zijn ex-echtgenote [ex-echtgenote] anderzijds in het kader van de afwikkeling van hun ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, is – voor zover hier relevant – vastgesteld dat [X] voor een bedrag van in totaal € 120.000 bij familieleden had geleend.
Bestanddelen van de nalatenschap van [X]
2.5.
Op verzoek van de erfgenamen van [X] heeft Accountantskantoor [de accountant] (hierna: de accountant) de volgende vermogensopstelling (hierna: de vermogensopstelling) opgemaakt, gedateerd 22 december 2003, van het vermogen van [X] per [datum overlijden] , de overlijdensdatum van [X] :
Ivm privacy-overwegingen niet gepubliceerd.
2.6.
Op 23 december 2003 is namens de erven [X] aangifte inkomstenbelasting gedaan over het jaar 2002. In deze aangifte staan bij de schulden van [X] onder meer leningen genoemd van [A] / [B] van € 147.479 en van [C] van € 22.689, dus samen € 170.168. [eiseres] staat in die aangifte niet als schuldeiser van [X] genoemd.
2.7.
In een brief van de accountant van 20 juni 2007 staat onder meer het volgende:

In het jaar 1989 is wijlen de heer [X] cliënt geworden, hierdoor is er na het jaar 1989 een opdrachtbevestiging geweest voor de door ons kantoor verrichte werkzaamheden.
Na het overlijden van de heer [X] hebben wij de belangen behartigd van de erven [X] . Op verzoek van mevrouw [eiseres] , de partner van wijlen de heer [X] en mevrouw [de notaris] van het notariskantoor [Notariskantoor] te [plaats] hebben wij alle gedeclareerde werkzaamheden verricht.
2.8.
Bij vonnis van deze rechtbank van 8 juli 2009 is [eiseres] veroordeeld om [de Vereffenaar q.q.] een bedrag van € 266.083,47 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2008 over een bedrag van € 49.242,60 en vanaf 18 november 2008 over een bedrag van € 216.840,87. In dit vonnis heeft de rechtbank onder meer overwogen:

De vordering van € 150.000 in verband met de aflossing van de op de panden aan de [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] rustende hypothecaire geldlening
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat er bij FGH Bank een zogenoemde ‘parapluhypotheek’ was afgesloten, waar vrijwel alle tot de nalatenschap behorende panden, alsmede de (gedeeltelijk) in eigendom aan [eiseres] toebehorende panden aan de [adres 2] , [adres 1] en [adres 3] onder vielen. [eiseres] voert aan dat zij door de aflossing van deze hypotheekschuld niet bevoordeeld is, nu er op het pand aan de [adres 2] vóór het aangaan van de parapluhypotheek geen hypotheek rustte en dit pand slechts als extra zekerheid onder de ‘paraplu’ is gebracht. De vordering van [de Vereffenaar q.q.] dient volgens haar daarom te worden afgewezen.
4.8.
Dat [eiseres] door de aflossing van de totale hypotheekschuld is bevoordeeld acht de rechtbank aannemelijk. Daaraan doet niet af de stelling van [eiseres] dat op het pand [adres 2] voorafgaand aan het afsluiten van de parapluhypotheek geen hypotheek rustte.
Dat laat immers de mogelijkheid dat daarop later alsnog een lening is verstrekt onverlet. (…). Gelet daarop acht de rechtbank het redelijk de totale vordering van FGH naar rato over de meeverbonden panden te verdelen en aldus het bedrag te bepalen waarmee [eiseres] is bevoordeeld. Uitgaande van de totale maximale inschrijvingswaarde van de panden van € 995.000,-, de maximale inschrijvingswaarde van de panden voorzover deze in eigendom zijn van [eiseres] van € 161.500,- en een hoofdvordering van € 601.420,24, gaat de rechtbank er van uit dat [eiseres] voor een bedrag van, afgerond, € 100.000,- is bevoordeeld door de aflossing door [de Vereffenaar q.q.] (1/6 deel van de totale vordering). Dit bedrag dient dan ook door haar aan de nalatenschap te worden terugbetaald.
2.9.
Tegen de uitspraak van 8 juli 2009 is geen hoger beroep ingesteld.
2.10.
[eiseres] heeft niet aan het vonnis van 8 juli 2009 voldaan.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [eiseres] een vordering heeft op de nalatenschap van [X] ten bedrage van € 137.291,62, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop de betalingen zijn verricht, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen moment, tot de dag van algehele voldoening;
II. [de Vereffenaar q.q.] te veroordelen het onder I bedoelde bedrag van € 137.291,62, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop de betalingen zijn verricht, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen moment, tot de dag van algehele voldoening, ten behoeve van [eiseres] uit de nalatenschap te voldoen;
III. [de Vereffenaar c.s.] te veroordelen in de (na)kosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij uit haar privévermogen diverse bedragen heeft betaald ten behoeve van [X] en de nalatenschap van [X] . Zij vordert deze bedragen als onverschuldigd betaald terug. Verder heeft [de Vereffenaar q.q.] panden verkocht die (deels) op naam van [eiseres] stonden. [eiseres] vordert de haar toekomende verkoopopbrengst van deze panden omdat zij die nooit heeft ontvangen, terwijl [de Vereffenaar q.q.] op grond van het vonnis van 8 juli 2009 wel een vordering op haar heeft van € 100.000 wegens aflossing van de mede op die panden rustende parapluhypotheek uit de nalatenschap van [X] .
3.3.
[de Vereffenaar c.s.] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.5.
[de Vereffenaar c.s.] vordert, indien en voor zover in rechte komt vast te staan dat [eiseres] enig vorderingsrecht op de nalatenschap van [X] toekomt, tot verrekening van de waarde van enig vorderingsrecht van [eiseres] , hetgeen door de rechtbank in goede justitie zal zijn vastgesteld, met de openstaande schuld van [eiseres] aan de nalatenschap van [X] , zoals door de rechtbank is vastgesteld bij vonnis van 8 juli 2009, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.6.
[de Vereffenaar c.s.] legt aan deze vordering ten grondslag dat hem een recht tot verrekening toekomt, omdat [eiseres] inmiddels ruim € 300.000 aan de nalatenschap van [X] schuldig is nu [eiseres] (nog) niet aan het vonnis van 8 juli 2009 heeft voldaan.
3.7.
[eiseres] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

Betalingen vanuit privévermogen [eiseres]
4.1.
De kern van het geschil betreft de vraag of [eiseres] uit eigen vermogen bedragen heeft betaald ten behoeve van [X] of de nalatenschap van [X] .
4.2.
[eiseres] stelt dat zij de betreffende bedragen uit haar privévermogen heeft betaald, omdat de bedragen zijn betaald vanaf bankrekeningen die staan ten name van [eiseres] , h/o [het Adviesbureau] .
4.3.
[de Vereffenaar q.q.] erkent dat de betalingen door [eiseres] zijn gedaan vanaf de bankrekening ten name van [eiseres] , h/o [het Adviesbureau] . [de Vereffenaar q.q.] betwist dat [eiseres] een vorderingsrecht heeft uit hoofde van die betalingen, omdat die gelden feitelijk van [X] waren. [het Adviesbureau] was immers de onderneming van [X] en niet van [eiseres] , aldus [de Vereffenaar q.q.]
Van wie was de onderneming (Adviesbureau) [het Adviesbureau] ?
4.4.
Om te kunnen beoordelen of het saldo op de bankrekening ten name van [eiseres] , h/o [het Adviesbureau] van [eiseres] was, dient allereerst te worden vastgesteld van wie de onderneming [het Adviesbureau] dan wel [het Adviesbureau] was. De rechtbank gaat er daarbij vanuit [het Adviesbureau] dezelfde onderneming is als [het Adviesbureau] , nu [eiseres] dat onbetwist heeft gesteld.
4.5.
[eiseres] stelt dat zij de onderneming, genaamd [het Adviesbureau] , sinds 1994 samen met [X] uitoefende, dan wel dat het alleen haar onderneming was. [de Vereffenaar q.q.] betwist dit en stelt dat [het Adviesbureau] de onderneming van [X] was.
4.6.
[de Vereffenaar q.q.] wijst ter onderbouwing van zijn stelling dat [het Adviesbureau] de onderneming van [X] was onder meer op de vermogensopstelling, waaruit het vermogen van [X] op de datum van zijn overlijden blijkt. In de vermogensopstelling staat op bladzijde 3 onder 3 de rekening-courantverhouding met [het Adviesbureau] vermeld. Vast staat dat de vermogensopstelling is opgemaakt door een accountant, in opdracht van de erfgenamen van [X] , zodat van de juistheid daarvan mag worden uitgegaan. De rechtbank is met [de Vereffenaar q.q.] van oordeel dat uit de vermogensopstelling volgt dat [X] een rekening-courantverhouding had met [het Adviesbureau] en dat dit betekent dat [het Adviesbureau] (in ieder geval – mede – ) eigendom was van [X] . De rechtbank is met [de Vereffenaar q.q.] van oordeel dat als het gaat om een eenmanszaak, een schriftelijke rekening-courantovereenkomst niet is vereist. Juist van [eiseres] mocht, gelet op haar stellingen ten aanzien van de rekening-courantverhouding, worden verwacht dat zij een schriftelijke rekening-courantovereenkomst in het geding zou brengen, waaruit haar standpunt dat de onderneming ook van haar was, blijkt. Het voorgaande wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat [het Adviesbureau] de eenmanszaak was van [X] .
4.7.
De volgende feiten en omstandigheden wijzen er naar het oordeel van de rechtbank ook op dat [het Adviesbureau] de eenmanszaak was van [X] :
 de letters ‘ [xx] ’ in de naam ‘ [het Adviesbureau] ’ zijn de initialen van [X] ;
 [X] bezat ten tijde van de oprichting van [het Adviesbureau] in 1994 al veel panden, terwijl [eiseres] tot dat moment in een ziekenhuis werkte;
 na het overlijden van [X] heeft [eiseres] aan de huurders gevraagd om de huur op haar privérekening te storten. De rechtbank leidt hieruit af dat de huur vóór het overlijden van [X] op een rekening van [X] werd gestort. Hiermee valt niet te rijmen dat [het Adviesbureau] de onderneming van [eiseres] was;
 [eiseres] heeft geen uittreksel van de Kamer van Koophandel overgelegd, waaruit volgt dat [het Adviesbureau] vóór het overlijden van [X] op haar naam stond.
Risicospreiding?
4.8.
Nu vast staat dat [het Adviesbureau] de eenmanszaak van [X] was, rijst de vraag waarom de bankrekening op naam van [eiseres] , h/o [het Adviesbureau] gesteld is. [de Vereffenaar q.q.] heeft gesteld dat [X] dit uit oogpunt van risicospreiding heeft gedaan. Dat [X] aan risicospreiding deed, volgt volgens hem uit het feit dat er panden die (deels) op naam van [eiseres] waren gesteld onder de parapluhypotheek van [X] waren gebracht.
4.9.
De rechtbank overweegt als volgt. In de vermogensopstelling van [X] staan zeventien panden genoemd die volledig op naam staan van [X] en twee panden waarvan [X] en [eiseres] ieder voor 50% eigenaar waren, namelijk de panden aan de [adres 3] en de [adres 1] . Verder staat vast dat [eiseres] het pand aan de [adres 2] in volledige eigendom had. De panden aan de [adres 2] en de [adres 1] vielen onder de op naam van [X] staande parapluhypotheek bij FGH Bank met contractnummer [contractnummer 1] . Het pand aan de [adres 3] viel onder een op naam van [X] en [eiseres] staande hypotheek bij de FGH Bank met contractnummer [contractnummer 2] .
4.10.
Ter zitting heeft [eiseres] desgevraagd verklaard dat [X] het pand aan de [adres 2] onder de parapluhypotheek heeft gebracht om zodoende de onderneming sterk te maken. [eiseres] heeft ter zitting toegelicht dat [X] meer gefinancierd wilde hebben en dat hij geld nodig had voor de verbouwing en renovatie van panden. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen plausibele verklaring voor het onderbrengen van de panden aan de [adres 2] en de [adres 1] (mede) ten name van [eiseres] onder de parapluhypotheek van [X] , zonder dat er voor [eiseres] iets tegenover stond.
4.11.
Bovendien heeft [eiseres] niet (met stukken) toegelicht dat en hoe zij (haar aandeel in) de betreffende drie panden met eigen vermogen heeft gefinancierd. [eiseres] heeft weliswaar ter zitting gesteld dat zij het pand aan de [adres 2] heeft gekocht met een erfenis, maar zij heeft niet toegelicht welk bedrag zij heeft geërfd en hoe zij haar aandeel in het pand aan de [adres 3] heeft kunnen financieren. Verder heeft [eiseres] verklaard dat zij (in ieder geval) voor de financiering van haar aandeel in het pand aan de [adres 1] een hypotheeklening bij de Rijnlandse Bank heeft afgesloten, zodat zonder nadere verklaring van [eiseres] , die ontbreekt, niet valt te begrijpen waarom en hoe dit pand vervolgens onder de op naam van [X] staande parapluhypotheek kon worden gebracht.
4.12.
Nu (plausibele) verklaringen voor de mogelijkheid tot financiering van de drie panden van [eiseres] uit haar privévermogen ontbreken, stelt de rechtbank als onvoldoende betwist vast dat [X] de aankoop van (het aandeel van [eiseres] in) deze drie panden heeft gefinancierd en met het oog op risicospreiding (mede) op naam van [eiseres] heeft laten zetten. Dat [X] de panden die (mede) op naam van [eiseres] stonden feitelijk in eigendom had, volgt bovendien ook uit de verklaring van [eiseres] ter zitting dat deze panden onder [het Adviesbureau] vielen.
4.13.
De rechtbank stelt vast dat deze risicospreiding niet beperkt was tot het op naam van [eiseres] zetten van panden die feitelijk van [X] waren, nu uit onderdeel 2.2.2. van de vermogensopstelling volgt dat [X] een geldlening van [C] aan hem ter hoogte van € 22.689,01 op 8 december 2001 heeft laten uitbetalen op een privérekening van [eiseres] .
Van wie waren de banksaldi op de bankrekeningen ten name van [eiseres] , h/o [het Adviesbureau] ?
4.14.
Nu vast staat dat [het Adviesbureau] en [het Adviesbureau] dezelfde onderneming betreffen, [het Adviesbureau] de eenmanszaak van [X] was en [X] – kort gezegd – aan risicospreiding deed, komt de rechtbank toe aan de beantwoording van de vraag of de tegoeden op de bankrekeningen ten name van [eiseres] , h/o [het Adviesbureau] van [eiseres] afkomstig zijn, zoals zij stelt. [de Vereffenaar q.q.] heeft, blijkens het voorgaande, uitvoerig betwist dat de gelden op deze rekeningen van [eiseres] afkomstig zijn.
4.15.
Ter zitting kon [eiseres] desgevraagd geen duidelijk antwoord geven op de vraag van de rechtbank hoe het saldo op deze bankrekeningen werd gevoed. [eiseres] verklaarde dat de winst die zij maakte met de aankoop en verkoop van panden op die rekeningen werd gestort. [eiseres] verklaarde ook dat er “heel veel” panden zijn aangekocht en verkocht, maar kon op de (herhaalde) vraag van de rechtbank welke specifieke panden dat waren uiteindelijk maar twee panden noemen. De vordering van [eiseres] , voor zover die ziet op betalingen door haar aan [X] in de periode tot het moment van overlijden van [X] , bedraagt € 151.144,43. Volgens de verklaring van [eiseres] over de herkomst van de gelden op de rekeningen zou dit betekenen dat zij dit bedrag van € 151.144,43 aan [X] heeft betaald uit de verkoopwinst van haar panden. [eiseres] heeft niet aannemelijk gemaakt dat voormeld bedrag uit de verkoopwinst van twee panden afkomstig is. Zij heeft dit ook niet onderbouwd met nota’s van afrekening ten aanzien van door haar verkochte panden. Naar het oordeel van de rechtbank ligt een (zodanige) verkoopwinst niet voor de hand, nu [eiseres] heeft verklaard dat de panden werden verbouwd voordat zij werden verkocht en er dus nog de nodige kosten werden gemaakt voordat tot verkoop werd overgegaan.
4.16.
[eiseres] heeft haar stelling dat de saldi op deze bankrekeningen van haar zijn, vervolgens niet nader onderbouwd. Nu de rechtbank bovendien niet is gebleken dat ook [eiseres] zelf inkomsten genereerde uit vastgoedbeleggingen, stelt de rechtbank vast dat de saldi op de bankrekeningen ten name van [eiseres] , h/o [het Adviesbureau] , aan [X] toebehoorden. De omstandigheid dat deze bankrekeningen niet op de vermogensopstelling staan vermeld, kan verklaard worden doordat deze bankrekeningen vanwege de hiervoor in 4.12 bedoelde risicospreiding bewust niet op naam van [X] stonden en voor de accountant dus niet kenbaar waren.
Conclusie
4.17.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen dat [eiseres] uit haar privévermogen gelden heeft overgemaakt naar de bankrekening(en) ten name van [X] , of naar de notaris, ten behoeve van de verkrijging van panden door [X] . Dit betekent dat de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen voor zover deze ziet op door [eiseres] aan of ten behoeve van [X] betaalde bedragen. Hetzelfde geldt voor door [eiseres] ten behoeve van de nalatenschap van [X] betaalde bedragen, nu deze bedragen eveneens afkomstig waren van voormelde bankrekeningen ten name van [eiseres] , h/o [het Adviesbureau] .
Verkoop door [de Vereffenaar q.q.] van panden (mede) op naam van [eiseres]
4.18.
Voor wat betreft het gedeelte van de vordering van [eiseres] dat ziet op het haar toekomende aandeel in de verkoopopbrengst in verband met de verkoop en levering aan derden door [de Vereffenaar q.q.] van panden die (mede) eigendom van [eiseres] waren, overweegt de rechtbank als volgt.
4.19.
Vast staat dat het gaat om de panden aan de [adres 3] en [adres 1] die voor 50% op naam van [X] stonden en voor 50% op naam van [eiseres] . Het pand aan de [adres 2] stond volledig op naam van [eiseres] . Voormelde panden worden hierna ook genoemd: de drie panden.
4.20.
[eiseres] stelt dat zij na de verkoop van de drie panden door [de Vereffenaar q.q.] niet heeft gedeeld in de verkoopwinst van die panden, terwijl zij op basis van het vonnis van 8 juli 2009 een schuld heeft aan de nalatenschap van [X] van € 100.000 in verband met de aflossing van de parapluhypotheek door [de Vereffenaar q.q.] Daarom vordert [eiseres] de haar toekomende verkoopopbrengst met betrekking tot deze panden.
4.21.
[de Vereffenaar q.q.] betwist dat [eiseres] aanspraak kan maken op de verkoopopbrengst van de drie panden. Volgens [de Vereffenaar q.q.] is [eiseres] bevoordeeld omdat [de Vereffenaar q.q.] de hypothecaire lasten heeft betaald en houdt [eiseres] daar ten onrechte geen rekening mee. [de Vereffenaar q.q.] verwijst ter onderbouwing van zijn stelling naar het vonnis van 8 juli 2009.
4.22.
Vast staat dat [eiseres] deze drie panden niet met eigen vermogen in (mede) eigendom heeft verkregen (zie 4.12). Daarbij komt dat ter zitting is vast komen te staan dat het bedrag van € 22.574,20, dat [eiseres] vordert in verband met betaling van dit bedrag door haar inzake de aankoop van het pand aan de [adres 3] , afkomstig was van de bankrekening ten name van [eiseres] , h/o [het Adviesbureau] . Zoals hiervoor is overwogen was dit geen privévermogen van [eiseres] .
4.23.
In beginsel komt [eiseres] geen recht toe op betaling van de verkoopopbrengst van de drie panden, omdat in deze procedure vast is komen te staan dat alle panden door [X] zijn gefinancierd en daarom feitelijk in eigendom toebehoorden aan [X] . Daarom zal de vordering van [eiseres] ook op dit onderdeel worden afgewezen.
4.24.
De rechtbank gaat, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, voorbij aan het gedane bewijsaanbod.
Tenuitvoerlegging van het vonnis van 8 juli 2009
4.25.
In het vonnis van 8 juli 2009 is geoordeeld dat [eiseres] is bevoordeeld voor een bedrag van € 100.000 door de aflossing door [de Vereffenaar q.q.] van de parapluhypotheek. Dat vonnis is onherroepelijk geworden. Vast staat dat voormeld bedrag van € 100.000 ziet op de drie panden waarvan [eiseres] (mede) eigenaar was. De rechtbank kan niet beoordelen of destijds in het oordeel is betrokken de vraag of [eiseres] de koopsom van de drie panden uit haar privévermogen heeft betaald of op een andere wijze heeft gefinancierd. Wel stelt de rechtbank vast dat in het vonnis van 8 juli 2009 niets is overwogen over de (wijze van) financiering van de koopsom van de drie panden.
4.26.
Ter zitting heeft [eiseres] verklaard dat in de procedure in 2009 niet aan de orde is gekomen hoe zij de drie panden heeft gefinancierd. Hoewel [eiseres] het niet eens was met het vonnis van 8 juli 2009 is zij niet in hoger beroep gegaan. De zoon van [eiseres] heeft ter zitting verklaard dat de vorderingen van [eiseres] zien op de omstandigheid dat [eiseres] niets heeft gekregen na de overdracht van de drie panden. Haar deel in de verkoopopbrengst zou volgens hem moeten worden verrekend met de vordering van € 100.000.
4.27.
Nu in deze procedure vast is komen te staan dat de drie panden in het kader van risicospreiding (deels) op naam van [eiseres] stonden en feitelijk in eigendom toebehoorden aan [X] , is sprake van bijzondere omstandigheden waarmee ten tijde van het wijzen van het vonnis van 8 juli 2009 geen rekening is gehouden, omdat die omstandigheden toen niet bekend waren. De rechtbank is daarom van oordeel dat tenuitvoerlegging door [de Vereffenaar q.q.] van het vonnis van 8 juli 2009 ten aanzien van het bedrag van € 100.000 (en de wettelijke rente daarover) dat ziet op de bevoordeling van [eiseres] door het aflossen van de parapluhypotheek door [de Vereffenaar q.q.] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
4.28.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [de Vereffenaar q.q.] in redelijkheid niet tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 8 juli 2009 kan overgaan ten aanzien van het bedrag van € 100.000 en de over dat bedrag verschuldigde wettelijke rente.
in (voorwaardelijke) reconventie
4.29.
[de Vereffenaar c.s.] heeft zijn vordering in reconventie voorwaardelijk ingesteld, voor het geval in rechte komt vast te staan dat [eiseres] enig vorderingsrecht op de nalatenschap van [X] toekomt. Nu de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen voor zover deze zien op door [eiseres] aan of ten behoeve van [X] betaalde bedragen, dan wel door [eiseres] ten behoeve van de nalatenschap van [X] betaalde bedragen, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de vordering.
voorts in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
4.30.
Nu het gaat om de afwikkeling van een nalatenschap, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten, zowel in conventie als in (voorwaardelijke) reconventie, tussen partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.C. Kranenburg en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 2339