ECLI:NL:RBDHA:2019:12721

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
29 november 2019
Zaaknummer
C/09/569349 / HA RK 19-154
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van Nederlanderschap op basis van afstamming en huwelijk

In deze zaak verzoekt de verzoeker om vaststelling van zijn Nederlanderschap, stellende dat hij afstamt van een Nederlandse vader. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) betwist dit en de rechtbank volgt de IND in haar oordeel. De rechtbank oordeelt dat niet is komen vast te staan dat verzoeker wettig afstamt van zijn vader. De enkele vermelding van de vader op de geboorteakte is onvoldoende om de afstamming vast te stellen. De rechtbank wijst erop dat volgens Marokkaans recht enkel een huwelijksakte rechtsgeldig bewijs van een huwelijk is. Verzoeker heeft geen originele huwelijksakte overgelegd die aantoont dat zijn ouders rechtsgeldig met elkaar waren gehuwd ten tijde van zijn geboorte. De overgelegde lafif-akte en andere documenten zijn niet voldoende om aan te tonen dat er sprake was van een wettig huwelijk. De rechtbank concludeert dat verzoeker niet kan aantonen dat hij door geboorte in een familierechtelijke relatie tot zijn vader staat en dat hij daarom niet het Nederlanderschap kan ontlenen aan zijn vader. De rechtbank wijst het verzoek af.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 19-154
Zaaknummer: C/09/569349
Datum beschikking: 29 november 2019

Beschikking op het op 27 februari 2019 ingekomen verzoekschrift van:

[Y] ,

verzoeker,
domicilie gekozen hebbend te [plaatsnaam 1] ,
advocaat mr. S. Karkache te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen ‘de IND’),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. R.Y. Reckers.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief van 13 mei 2019 van de zijde van de IND;
  • de brief van 28 mei 2019 met bijlagen van de zijde van verzoeker;
  • de brief van 6 augustus 2019 met bijlagen van de IND;
  • de conclusie van de officier van justitie van 27 september 2019.
Op 1 november 2019 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- verzoeker en zijn advocaat, bijgestaan door dhr. [naam tolk] tolk Berbers en Arabisch.
De IND is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet ter terechtzitting verschenen.
De officier van justitie heeft bij brief van 27 september 2019 schriftelijk medegedeeld geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de mondelinge behandeling.
Verzoeker heeft ter zitting een Marokkaanse geboorteakte met apostille overgelegd.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt - naar de rechtbank begrijpt - tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoeker, voor zoveel mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft bij voormelde brief medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Feiten

Ten aanzien van verzoeker

- Blijkens een (vertaling van de) akte van de dienst burgerlijke stand uit de gemeente [geboorteplaats Y] , Marokko, met nummer [nr] uit het jaar 1997 is op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats Y] , Marokko, geboren verzoeker voormeld. In deze akte staat als vader vermeld [va Y] zoon van [grootva Y 1] , geboren in 1963 te [geboorteplaats] (hierna: de man), en als moeder [moe Y] dochter van [grootva Y 2] , geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] (hierna: de vrouw).

Ten aanzien van de man en de vrouw

  • Blijkens een kopie van een ‘Expedition d’Acte Testimonal de Mariage’, opgemaakt op 26 april 1989 en afgegeven op 25 maart 2019 (hierna: de lafif-akte), is op verzoek van de man op 19 januari 1989 door twaalf getuigen verklaard dat de man en de vrouw sinds acht jaar met elkaar gehuwd zijn en dat zij samen een kind hebben genaamd [naam anders dan Y] .
  • Blijkens een kopie van een ‘Acte de Repudiation’ met nummer [nr] van het jaar 1989, opgemaakt op [datum] 1989 heeft [va Y] (de rechtbank begrijpt: de man) op diezelfde datum de verstoting uitgesproken van [andere naam dan moe Y] (de rechtbank begrijpt: de vrouw).
  • De vrouw heeft de Marokkaanse nationaliteit.
  • Op 6 februari 1995 heeft de man een verzoek om naturalisatie tot Nederlander ingediend. Bij Koninklijk Besluit van 24 januari 1996 is aan de man het Nederlanderschap verleend.
  • De man is op [datum overlijden] 2000 te Rotterdam overleden.

Beoordeling

In geschil is of verzoeker in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Op grond van artikel 3 lid 1 Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) is Nederlander het kind waarvan ten tijde van zijn geboorte de vader of de moeder Nederlander is.
Vast staat dat de op de geboorteakte van verzoeker vermelde moeder (de vrouw) niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt. Verzoeker kan dus alleen via zijn vader de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen.
Voor de vaststelling van het Nederlanderschap van verzoeker moet dus vast komen te staan dat de man de juridische vader was van verzoeker ten tijde van de geboorte en dat de man toen de Nederlandse nationaliteit had. Het enkele feit dat de man vermeld staat op de geboorteakte van verzoeker is daarvoor onvoldoende. Om vast te stellen dat de man de juridische vader van verzoeker is, dient naar Marokkaans recht verzoeker geboren te zijn tijdens een wettig gesloten huwelijk van de man met de op zijn geboorteakte vermelde moeder.
Naar Marokkaans recht is enkel een huwelijksakte het rechtsgeldig bewijs van een huwelijk. Verzoeker heeft, ondanks dat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, geen originele huwelijksakte, voorzien van een apostille, overgelegd waaruit blijkt dat de personen die als zijn ouders staan vermeld op zijn geboorteakte rechtsgeldig met elkaar zijn gehuwd.
Volgens verzoeker is er ten tijde van het tussen de man en de vrouw gesloten huwelijk geen huwelijksakte opgemaakt, althans er is geen akte aangetroffen in de registers bij de rechtbank van [plaatsnaam 2] , waar verzoeker navraag heeft gedaan. Volgens verzoeker wordt het huwelijk van zijn ouders echter ook door de zich in het dossier bevindende kopie van de lafif-akte aangetoond. Deze lafif-akte is opgemaakt op 26 april 1989 en de kopie is voorzien van een apostille. Verzoeker heeft daarnaast diverse andere documenten overgelegd, waaronder een kopie van een afschrift van een huwelijksakte, afgegeven op 8 oktober 2018 en een kopie van een afschrift van een huwelijksakte, afgegeven op 7 juni 2013. Van al deze documenten heeft verzoeker echter geen origineel exemplaar overgelegd, zodat deze niet op echtheid konden worden beoordeeld door het Bureau Documenten van de IND, ook niet voor zover ze voorzien waren van een apostille. Reeds om die reden is met de overgelegde stukken niet op wettige wijze aangetoond dat de man en de vrouw ten tijde van de geboorte van verzoeker rechtsgeldig met elkaar waren gehuwd.
Anders dan verzoeker is de rechtbank bovendien van oordeel dat de overgelegde lafif-akte (of beter gezegd, de verschillende kopieën hiervan die door verzoeker zijn overgelegd) geen bewijs kan opleveren voor het aannemen van een rechtsgeldig huwelijk tussen de man en de vrouw. Nog los van het feit dat een lafif-akte ook naar Marokkaans recht in beginsel niet voldoende is voor het aannemen van een huwelijk, bevat de overgelegde lafif-akte ook niet de benodigde kenmerken die als bewijs van een huwelijk zouden kunnen dienen, waaronder de instemming van de huwelijksvoogd en informatie over de betaling van de bruidsgift aan de vrouw. In de lafif-akte wordt vermeld dat de daarin genoemde personen met elkaar zijn gehuwd, maar staan de overige huwelijksvoorwaarden niet vermeld. Het lijkt erop dat de door verzoeker overgelegde lafif-akte (slechts) is opgesteld om de daarin vermelde zoon van de man en de vrouw te wettigen. Ook om die reden kan het document, ook wanneer het wel in origineel en voorzien van de vereiste legalisatie zou zijn ingediend, niet dienen als bewijs voor het huwelijk van de man en de vrouw.
Nu verzoeker het bestaan van een wettig en rechtsgeldig huwelijk tussen zijn ouders niet heeft aangetoond, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de eveneens overgelegde documenten ten aanzien van een echtscheiding tussen de man en de vrouw op grond van een verstoting door de man van de vrouw.
Datzelfde geldt voor de door verzoeker overgelegde kopie van een verklaring omtrent verwantschap met nummer [nr] die is opgemaakt op 23 oktober 2018. Volgens deze verklaring is verzoeker het wettige kind van het echtpaar [va Y] en [moe Y] Omdat de wettige afstamming volgens het Marokkaanse recht wordt afgeleid uit het bestaan van een rechtsgeldig huwelijk, en dat in deze zaak niet is aangetoond, is ook de overgelegde verklaring omtrent verwantschap niet voldoende om aan te nemen dat verzoeker als wettig kind van de op die verklaring vermelde ouders is geboren.
Verzoeker heeft gelet op het voorgaande niet aangetoond dat hij door geboorte in een familierechtelijke rechtsbetrekking tot de man is komen te staan en ook anderszins is niet gebleken dat sprake zou zijn van een afstammingsrelatie tussen verzoeker en de man, zodat verzoeker niet het Nederlanderschap kan ontlenen aan de man.
Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Sluymer, H.M. Boone en M.S. Vonck, rechters, bijgestaan door mr. I.M. Talstra-Touwen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2019.