In deze zaak verzoekt de verzoeker om vaststelling van zijn Nederlanderschap, stellende dat hij afstamt van een Nederlandse vader. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) betwist dit en de rechtbank volgt de IND in haar oordeel. De rechtbank oordeelt dat niet is komen vast te staan dat verzoeker wettig afstamt van zijn vader. De enkele vermelding van de vader op de geboorteakte is onvoldoende om de afstamming vast te stellen. De rechtbank wijst erop dat volgens Marokkaans recht enkel een huwelijksakte rechtsgeldig bewijs van een huwelijk is. Verzoeker heeft geen originele huwelijksakte overgelegd die aantoont dat zijn ouders rechtsgeldig met elkaar waren gehuwd ten tijde van zijn geboorte. De overgelegde lafif-akte en andere documenten zijn niet voldoende om aan te tonen dat er sprake was van een wettig huwelijk. De rechtbank concludeert dat verzoeker niet kan aantonen dat hij door geboorte in een familierechtelijke relatie tot zijn vader staat en dat hij daarom niet het Nederlanderschap kan ontlenen aan zijn vader. De rechtbank wijst het verzoek af.