ECLI:NL:RBDHA:2019:1271

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
NL19.356
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Libische nationaliteit hebbende persoon, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de stelling dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. Eiser had eerder op 3 juni 2018 asiel aangevraagd en was op 19 augustus 2017 via Italië de buitengrens van de EU illegaal overgestoken. Eiser had ook in Duitsland asiel aangevraagd, waar was vastgesteld dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag.

Tijdens de zitting op 29 januari 2019 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, betoogd dat er in Italië sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen, waardoor hij niet veilig teruggestuurd kan worden. Hij verwees naar zijn eigen negatieve ervaringen in Italië en naar recente rapporten die de situatie in Italië beschrijven. De rechtbank heeft echter overwogen dat de informatie die eiser aanvoert niet voldoende is om aan te nemen dat er structurele tekortkomingen zijn die een reëel risico voor hem vormen. De rechtbank concludeert dat de Italiaanse autoriteiten, ondanks de veranderingen in de opvangsystemen, nog steeds in staat zijn om aan de verplichtingen onder de Dublinverordening te voldoen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.356

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.M. Holwerda),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D.J. Doets. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1995 en de Libische nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 3 juni 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Uit Eurodac is gebleken dat eiser de buitengrens van de lidstaten die gebonden zijn aan Verordening (EU) 603/2013 (de Eurodacverordening) op 19 augustus 2017 op illegale wijze heeft overschreden via Italië. Daarnaast is uit Eurodac gebleken dat eiser op 15 november 2017 en op 23 november 2017 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Duitsland heeft vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Verweerder heeft de Italiaanse autoriteiten verzocht om eiser op grond van Verordening (EU) 604/2013 (hierna: de Dublinverordening) over te nemen. De Italiaanse autoriteiten hebben hiermee, op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Dublinverordening, op 15 oktober 2018 ingestemd.
3. Eiser betoogt dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Er kan niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Eiser verwijst hiervoor naar zijn eigen slechte ervaringen in Italië en naar het wetsdecreet nr. 113/2018 dat in Italië is goedgekeurd. Eiser wijst voorts op recente landeninformatie die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) niet is betrokken bij haar uitspraak van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4131). Die informatie biedt volgens eiser aanknopingspunten om te betogen dat het opvangsysteem in Italië als gevolg van het decreet wel degelijk gebreken vertoont en onder druk staat. Eiser verwijst in dit kader naar een artikel van IRIN News van 7 december 2018, naar een rapport van DRC en SFH van 12 december 2018 en een artikel van Devex van 12 december 2018.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat de Afdeling in de uitspraak van 19 december 2018 heeft overwogen dat het duidelijk is dat het decreet een aantal veranderingen in de opvang van vreemdelingen in Italië tot gevolg heeft. Dit heeft tot een aantal incidenten geleid waarbij vreemdelingen uit de SPRAR-opvang zijn gezet. Het decreet heeft echter niet tot gevolg dat kwetsbare Dublinclaimanten geen opvang meer krijgen. Van belang is dat verweerder conform artikel 32 van de Dublinverordening melding blijft maken van de bijzondere behoeften en omstandigheden van een vreemdeling en verweerder de overdracht opschort zodra duidelijk is dat Italië daar niet voldoende rekening mee kan houden. Evenmin leidt het decreet ertoe dat Dublinclaimanten zonder bijzondere omstandigheden geen opvang meer krijgen. Niet aannemelijk is gemaakt dat het decreet leidt tot aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvang van Dublinclaimanten. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat op dit moment sprake is van een zodanige structurele verslechtering van de opvangomstandigheden in Italië dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden. Onder hen zijn begrepen degenen die een beroep moeten doen op de algemene opvanglocaties. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat het aantal in 2018 in Italië gearriveerde vreemdelingen een stuk lager ligt dan in de voorgaande jaren, aldus de uitspraak van de Afdeling.
4.2
De rechtbank overweegt dat de stukken van IRIN News en DRC en SFH onder meer gaan over de mogelijke consequenties van het beperken van opvang in SPRAR-locaties voor de opvang in CAS-locaties. Deze stukken bieden geen wezenlijk ander beeld dan de rapporten die door de Afdeling bij haar uitspraak zijn betrokken. Bovendien wordt in deze stukken geen rekening gehouden met de sterk verminderde instroom, waardoor er minder druk op het opvangsysteem in Italië zou moeten komen. Over het artikel van Devex overweegt de rechtbank dat daaruit volgt dat een anonieme advocaat heeft verklaard dat hij verwacht dat het aantal opvangcentra zal worden gehalveerd en dat de rest minder geld zal krijgen. Verder staat er dat het ministerie dit bericht niet heeft bevestigd. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet om van de juistheid van deze informatie uit te kunnen gaan.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Nobel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.