ECLI:NL:RBDHA:2019:12650
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent Gedrag voor gemeentelijk opsporingsambtenaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister voor Rechtsbescherming over de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). De eiser had op 3 september 2018 een aanvraag ingediend voor een VOG voor de functie van gemeentelijk opsporingsambtenaar bij de Gemeente Den Haag. De aanvraag werd echter afgewezen door de Minister, die zich baseerde op justitiële gegevens die binnen de terugkijktermijn van tien jaar waren aangetroffen. Deze gegevens betroffen eerdere strafbare feiten, waaronder rijden onder invloed, die de Minister als een risico voor de samenleving beschouwde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister terecht het standpunt heeft ingenomen dat aan het objectieve criterium voor de afgifte van de VOG was voldaan. De rechtbank oordeelde dat de strafbare feiten van de eiser, indien herhaald, het vertrouwen van de burger in het openbaar bestuur zouden kunnen ondermijnen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belangen van de eiser niet zwaarder wegen dan de belangen van de samenleving bij bescherming tegen het vastgestelde risico. De rechtbank heeft de afwijzing van de VOG door de Minister dan ook bevestigd.
De uitspraak benadrukt het belang van integriteit voor functies als gemeentelijk opsporingsambtenaar, waarbij een hoge mate van integriteit vereist is gezien de verantwoordelijkheden en bevoegdheden die aan deze functie zijn verbonden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak.