ECLI:NL:RBDHA:2019:12646
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek naar onbekende bestemming
Op 25 juni 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. Y. Tamer, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door J. Wieman. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van 28 mei 2019, waarin de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen. Dit gebeurde op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Tijdens de zitting op 13 juni 2019 is eiser, ondanks kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Uit informatie van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers en de AVIM bleek dat eiser op 24 februari 2019 met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank overweegt dat, nu eiser met onbekende bestemming is vertrokken zonder de autoriteiten te informeren over zijn verblijfplaats, moet worden aangenomen dat hij geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland.
De rechtbank concludeert dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep, ook al blijkt uit een terugnameverzoek van de Zwitserse autoriteiten dat hij mogelijk in Zwitserland verblijft. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 25 juni 2019, door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Heekelaar, griffier.