ECLI:NL:RBDHA:2019:12639

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
19.12041
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid van de relatie en eer gerelateerde problemen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd, stelde dat hij in Jordanië een intieme relatie had met een meisje genaamd [A]. Na ontdekking van deze relatie door de familie van [A] zouden er eer gerelateerde problemen zijn ontstaan, waarbij ook de ouders van eiser bedreigd zouden zijn. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de relatie en de daaruit voortvloeiende problemen niet geloofwaardig werden geacht.

Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 13 juni 2019 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft overwogen dat eiser onvoldoende gedetailleerde verklaringen heeft gegeven over zijn relatie met [A] en de problemen met haar familie. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de verklaringen van eiser niet geloofwaardig zijn, omdat deze niet concreet genoeg waren en er geen verifieerbare bewijsstukken zijn overgelegd die de gestelde problemen onderbouwen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.12041

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs J.M. Sidler).

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL 19.12041, plaatsgevonden op 13 juni 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D.J. Doets. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 25 oktober 2018 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Aan de asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij in Jordanië een intieme relatie had met een meisje genaamd [A] . Nadat de familie van [A] erachter is gekomen dat zij een relatie hadden, zijn er eer gerelateerde problemen ontstaan waarbij ook de ouders van eiser zijn bedreigd.
3. Verweerder heeft de aanvraag bij het bestreden besluit afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, Vw. Verweerder heeft de relatie met [A] en de daaruit voortvloeiende problemen niet geloofwaardig geacht.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser stelt dat verweerder zijn asielrelaas ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de door eiser gestelde relatie met [A] en de daaruit volgende eer gerelateerde problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank overweegt hiertoe dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat eiser aangaande de eerste ontmoeting met [A] blijft steken in summiere verklaringen. Op meerdere momenten tijdens het nader gehoor is eiser gevraagd om uitgebreid te vertellen over [A] en het ontstaan van de relatie. Eiser heeft na meerdere vragen enkel kunnen verklaren dat hij haar vlakbij de groentemarkt na twee uur in de middag heeft aangesproken, dat hij haar ‘lang en knap’ vond en dat hij haar ‘al een paar keer had zien lopen’. Verweerder heeft terecht overwogen dat deze verklaringen onvoldoende concreet zijn om te spreken van gedetailleerde verklaringen.
Ook heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat de verklaring van eiser dat hij en [A] uit veiligheidsredenen voorzichtig deden en alleen ‘s avonds met elkaar belden, niet rijmt met de verklaring dat zij geen rekening hielden met een eventuele betrapping en dat ze niet voorzichtig zijn geweest. Ten aanzien van de overweging in het bestreden besluit dat wat betreft de tegenstrijdige verklaringen van eiser over de relatie met [A] , de zienswijze op dit punt wordt gevolgd, overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat deze overweging enkel ziet op de tegenstrijdigheid die is tegengeworpen ten aanzien van het geheim houden van de relatie en de toenadering richting [A] ouders, zoals ook in de zienswijze naar voren is gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt ook uit het bestreden besluit afdoende dat de overwegingen dat eiser ten aanzien van zijn relatie op cruciale punten ongerijmd en wisselend heeft verklaard, waardoor deze verklaringen ongeloofwaardig zijn en eiser de gestelde relatie niet aannemelijk heeft gemaakt, onverkort overeind blijven.
6. Ten aanzien van de gestelde problemen van eiser met de familieleden van [A] overweegt de rechtbank dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat van eiser mag worden verwacht dat hij over de vernielingen bij zijn ouderlijk huis concreet en gedetailleerd kan vertellen, wat eiser niet heeft gedaan. Verweerder heeft voorts niet ten onrechte overwogen dat eiser niet bij de vernielingen aanwezig was en dat de beweringen hieromtrent uit derde hand en niet verifieerbaar zijn. Ook is niet vast komen te staan dat de gestelde vernielingen inderdaad verband houden met hetgeen zou zijn voorgevallen tussen eiser en [A] . De rechtbank overweegt tot slot dat verweerder ten aanzien van het overgelegde document van het ‘vonnis’ niet ten onrechte heeft overwogen dat gezien het feit dat het document op verzoek van de vader is opgesteld er niet de waarde aan kan
worden gehecht die eiser wenst en dat eiser geen document van de initiële klacht van de familie van het meisje heeft overgelegd. Bovendien is de verklaring van eiser dat de familieleden van [A] naar hem op zoek zouden zijn en een aanklacht hebben ingediend louter gebaseerd op de verklaringen van zijn vader.
7. Voor zover eiser in zijn beroepsgronden in algemene zin heeft verwezen naar hetgeen hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht, overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd is ingegaan op de zienswijze. Nu eiser – afgezien van de overige beroepsgronden – niet concreet heeft aangegeven op welk(e) punt(en) van de zienswijze hij doelt, kan de verwijzing naar de zienswijze naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot een gegrond beroep.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder de aanvraag kunnen afwijzen op grond van artikel 31, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, Vw.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Heekelaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van bekendmaking.