ECLI:NL:RBDHA:2019:12639
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid van de relatie en eer gerelateerde problemen
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd, stelde dat hij in Jordanië een intieme relatie had met een meisje genaamd [A]. Na ontdekking van deze relatie door de familie van [A] zouden er eer gerelateerde problemen zijn ontstaan, waarbij ook de ouders van eiser bedreigd zouden zijn. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de relatie en de daaruit voortvloeiende problemen niet geloofwaardig werden geacht.
Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 13 juni 2019 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft overwogen dat eiser onvoldoende gedetailleerde verklaringen heeft gegeven over zijn relatie met [A] en de problemen met haar familie. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de verklaringen van eiser niet geloofwaardig zijn, omdat deze niet concreet genoeg waren en er geen verifieerbare bewijsstukken zijn overgelegd die de gestelde problemen onderbouwen.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.