ECLI:NL:RBDHA:2019:12633

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
09/017055-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door rijden onder invloed en hoge snelheid

Op 29 november 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 januari 2018 in Dordrecht een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, een beginnend bestuurder, reed onder invloed van alcohol (1,83 promille) en met een snelheid van ongeveer 80 km/u op een weg waar 50 km/u was toegestaan. Tijdens het inhalen van andere voertuigen verloor hij de controle over zijn auto, wat resulteerde in een aanrijding waarbij een passagier om het leven kwam en een andere passagier zwaar gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend had gereden, maar sprak hem vrij van roekeloosheid. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 5 jaar. Bij de strafoplegging werd rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en de gevolgen van het ongeval voor de slachtoffers en hun nabestaanden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van rijden onder invloed.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/017055-18
Datum uitspraak: 29 november 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft, na verwijzing door de rechtbank Rotterdam op grond van artikel 46b van de Wet op de rechterlijke organisatie, op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [Straat] te [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 3 juli 2018 (regiezitting), 25 september 2018 (regiezitting) en 15 november 2019 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Ariese en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.E. Olthof naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 13 januari 2018 te Dordrecht als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over
de weg, de Hugo de Grootlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn
schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in
elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als
volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- heeft gereden terwijl hij onder invloed van alcohol (1,83 promille) was
en/of (vervolgens)
- heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid
ter plaatse te hoge snelheid en/of (vervolgens)
- een aantal voor hem rijdende voertuigen heeft ingehaald en (daarbij)
gebruik heeft gemaakt van de busbaan en/of (vervolgens)
- bij het naderen en/of inrijden van de in die weg gelegen bocht de controle
over zijn motorrijtuig is verloren en/of niet tijdig heeft geremd, althans
snelheid heeft verminderd,
ten gevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig tegen het trottoir is
gereden/gebotst en/of (vervolgens) tegen de (zijkant van de) brug is gebotst
en (vervolgens) over de kop is geslagen en op de rijbaan voor het
tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen,
waardoor een ander te weten de passagier achterin het motorrijtuig
(genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood en/of een ander te weten de
passagier voor in het motorrijtuig (genaamd [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk
letsel, te weten zwaar longletsel en/of puntbloedingen in de hersenen en
een (aantal) gebroken rib(ben), of zodanig lichamelijk letsel werd
toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening
van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand
als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de
Wegenverkeerswet 1994;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 januari 2018 te Dordrecht als bestuurder van een
voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Hugo de Grootlaan, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- heeft gereden terwijl hij onder invloed van alcohol (1,83 promille) was
en/of (vervolgens)
- heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid
ter plaatse te hoge snelheid en/of (vervolgens)
- een aantal voor hem rijdende voertuigen heeft ingehaald en (daarbij)
gebruik heeft gemaakt van de busbaan en/of (vervolgens)
- bij het naderen en/of inrijden van de in die weg gelegen bocht de controle
over zijn motorrijtuig is verloren en/of niet tijdig heeft geremd, althans
snelheid heeft verminderd,
ten gevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig tegen het trottoir is
gereden/gebotst en/of (vervolgens) tegen de (zijkant van de) brug is gebotst
en (vervolgens) over de kop is geslagen en op de rijbaan voor het
tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen,
waardoor een ander te weten de passagier achterin het motorrijtuig (genaamd
[slachtoffer 1] ) werd gedood en/of een ander te weten de passagier voor in
het motorrijtuig (genaamd [slachtoffer 2] ) letsel heeft bekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd
veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg
werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2
hij op of omstreeks 13 januari 2018 te Dordrecht als bestuurder van een
motorrijtuig, auto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in verdachtes bloed bij een
onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de
Wegenverkeerswet 1994, 1,83 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram,
alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat
motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem/haar
voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken
en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 13 januari 2018 heeft op de Hugo de Grootlaan te Dordrecht een eenzijdig verkeersongeval plaatsgevonden met een personenauto, bestuurd door de verdachte.
Hierbij is de inzittende [slachtoffer 1] om het leven gekomen en heeft de inzittende
[slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
De door de rechtbank ten aanzien van feit 1 primair te beantwoorden vraag is of het handelen van de verdachte moet worden aangemerkt als roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), waarbij komt dat de verdachte tevens
(onder feit 2) wordt verweten dat hij heeft gereden terwijl het alcoholgehalte van zijn bloed 1,83 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn. Indien de primair te beantwoorden vraag ontkennend wordt beantwoord, ziet de rechtbank zich subsidiair gesteld voor de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW 1994.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van feit 1 primair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de gedragingen van de verdachte, sprake is geweest van zeer onvoorzichtig en onoplettend handelen van de verdachte en daarmee van een zeer hoge mate van schuld.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – met de officier van justitie – op het standpunt gesteld dat geen sprake is van roekeloosheid. Voorts heeft de raadsman, op gronden verwoord in zijn pleitnota, verzocht om, als de rechtbank uitgaat van een snelheidsovertreding, aansluiting te zoeken bij de inschatting die de getuigen daarover maken.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank stelt allereerst de volgende feiten en omstandigheden vast die niet in geschil zijn.
Het ongeval vond plaats op zaterdag 13 januari 2018, omstreeks 23:46 uur, op de Hugo de Grootlaan (Stadsbrug) te Dordrecht. Bij het ongeval was een blauwe personenauto, een Nissan Almera met [kenteken] (hierna: de auto), betrokken. De verdachte was de bestuurder van de auto. Voorin naast hem zat [slachtoffer 2] , achterin zat [slachtoffer 1] . [2]
Ten gevolge van het ongeval is [slachtoffer 1] overleden. [3]
[slachtoffer 2] heeft door het ongeval letsel opgelopen dat onder meer bestond uit longcontusie, neurotrauma met puntbloedingen en ribfracturen. [4] Twee maanden na het ongeval bleek dat hij nog last had van dit letsel, maar verder goed herstelde. [5] Bij de politie heeft [slachtoffer 2] op 2 februari 2018 verklaard dat hij voorlopig niet kon werken als timmerman. [6]
De Hugo de Grootlaan, alwaar het ongeval heeft plaatsgevonden, bestaat uit één rijbaan en is ter plaatse van de aanrijding middels een dubbele doorgetrokken witte streep verdeeld in twee oostelijke rijstroken en één westelijke rijstrook en is bestemd voor verkeer in beide richtingen. De oostelijke rijbaan bestaat uit twee rijstroken, te weten één rijstrook bestemd als busbaan en één rijstrook bestemd voor het overige verkeer, beide voor het verkeer in de richting van de Brugweg. Deze rijstroken zijn middels een doorgetrokken witte streep van elkaar gescheiden. De busbaan gaat over in een verdrijvingsvlak, aangegeven door middel van verdrijvingspijlen op het wegdek. In de rijbaan van de Hugo de Grootlaan is ter hoogte van de ongevalsplaats, gezien vanuit de rijrichting van de auto, een flauwe bocht naar links gelegen. Ter plaatse was de toegestane snelheid 50 km/u. Ten tijde van het ongeval was het donker en de aanwezige wegverlichting was in werking. De toestand van het wegdek was schoon en droog. Voorts werden er geen obstakels aangetroffen die het uitzicht belemmerden. De verdachte reed met de auto richting de Brugweg. [7]
De verdachte bestuurde de personenauto terwijl hij onder invloed was van alcohol. Voorafgaand aan het ongeval in Dordrecht had hij meerdere biertjes en shotjes Sambuca gedronken. [8] Op 14 januari 2018 heeft er een onderzoek plaatsgevonden als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, WVW 1994. [9] Uit dit onderzoek is gebleken dat het alcoholgehalte van het bloed van de verdachte 1,83 milligram alcohol per milliliter bloed bedroeg. [10] De verdachte was ten tijde van het ongeval een beginnend bestuurder. De datum van de eerste afgifte van het rijbewijs aan de verdachte is 3 juli 2015. [11]
De rechtbank overweegt voorts dat er gedurende het onderzoek enige onduidelijkheid is geweest over de toedracht van het ongeval omdat de bevindingen en conclusies van de recherche en het NFI niet zonder meer op elkaar aansloten. Op verzoek van de verdediging heeft nader onderzoek plaatsgevonden bij de rechter-commissaris. Na het stellen van aanvullende vragen aan de betrokken deskundigen heeft de recherche zich aangesloten bij de bevindingen van het NFI. De verdediging heeft zich voor wat betreft de toedracht van het ongeval neergelegd bij de conclusies over de toedracht van het ongeval en heeft daarover geen verweer gevoerd. Voor zover er met betrekking tot de bewijsvoering enig debat is geweest ter terechtzitting, betreft dat de wijze waarop de conclusie van het NFI over de bandbreedte van de gereden snelheid tot stand is gekomen.
Op grond van de verklaringen van getuigen in samenhang met de bevindingen en slotconclusies van de recherche is de rechtbank van oordeel dat de verdachte net voor de Stadsbrug de controle over diens auto is kwijtgeraakt. De auto is via de trottoirband tegen een brugdeel aangereden, heeft een roterende beweging gemaakt en is op zijn dak naar zijn eindpositie is gegleden. De rechtbank is van oordeel dat met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat het ongeval door uitsluiting van overige infrastructurele en technische oorzaken, is ontstaan door een combinatie van snelheid en een stuurreactie van de bestuurder van de auto. [12]
De getuigen waarop het oordeel van de rechtbank steunt hebben zowel verklaard over de toedracht van het ongeval als over de door hen geschatte snelheid waarmee de verdachte reed.
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] reden op 13 januari 2018 met een auto op de Hugo de Grootlaan te Dordrecht met een snelheid van 52 km/u. Zij werden ingehaald door een blauwe auto die over de busbaan reed en hen met hoge snelheid passeerde. [getuige 1] schatte de snelheid van de auto op 70 à 80 km/u. [getuige 2] zag dat de auto in een flits voorbij kwam. [13]
Getuige [getuige 3] reed op 13 januari 2018 met een personenauto met een snelheid van circa 50 km/u op de Hugo de Grootlaan richting de Brugweg. Zij zag in haar spiegel een auto met hoge snelheid naderen. De auto reed over de busbaan met zeer hoge snelheid. [getuige 3] schatte de snelheid op 80 à 90 km/u. De auto passeerde haar met hoge snelheid. Zij zag dat de auto tegen de rechterzijde van de trottoirband aanreed en op zijn kop tegen de linkerzijde van de brug tot stilstand kwam. [14]
De verklaringen van de getuigen, dat de verdachte met een te hoge snelheid reed, worden ondersteund door onderzoek van het NFI. De rechtbank is van oordeel dat in de conclusie van dat onderzoek voldoende marge in acht wordt genomen om de onzekerheden die er zijn, afdoende te kunnen dekken. In dit onderzoek wordt uitgegaan van een snelheid met een bandbreedte tussen de 78 km/u en 105 km/u. Het uitgangspunt voor de berekening van de snelheid door het NFI is dat de auto in aanraking kwam met de rechts van de rijbaan gelegen trottoirband, vervolgens over een afstand van circa 25 meter met de rechterwielen langs die trottoirband schuurde en daarbij uiteindelijk een zodanige kanteling bereikte dat de bovenbouw van de auto in contact kon komen met de metalen bovenbouw van de brug. Daarvoor was een kanteling nodig van meer dan 45°, bezien vanuit de rijrichting van de auto op de achterzijde van de auto met de klok mee (met andere woorden: de rechter wielen steunden op de grond en de linker wielen van de auto waren los van de grond). De verdachte heeft derhalve dermate hard op de bocht afgereden dat hij door dat rijgedrag de controle over zijn auto heeft verloren, waardoor de auto tegen de trottoirband aanreed, een kantelende beweging richting het brugdeel heeft gemaakt en daarna op zijn kop aan de andere kant van de weg terecht is gekomen. [15]
De rechtbank komt tot de slotsom dat op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte schuldig is aan het veroorzaken van het verkeersongeval dat [slachtoffer 1] het leven heeft gekost en bij [slachtoffer 2] lichamelijk letsel heeft veroorzaakt. Gelet op de aard van het letsel bij [slachtoffer 2] , zoals daarvan blijkt uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van zwaar lichamelijk letsel.
De mate van schuld
De volgende vraag die door de rechtbank dient te worden beantwoord is in welke mate de verdachte schuld heeft gehad aan het veroorzaken van het verkeersongeval.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994 moet volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad worden gekeken naar het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Hierbij geldt dat uit de ernst van de gevolgen van de verkeersovertreding niet zonder meer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Voor de schuldvorm ‘roekeloosheid’ geldt in beginsel hetzelfde. Daarbij moet echter worden betrokken dat roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als zwaarste vorm van schuld, grenzend aan opzet, wordt aangemerkt, die onder meer tot een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf kan leiden. Van ‘roekeloosheid’ zal slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Hierbij verdient opmerking dat ‘roekeloosheid’ in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder ‘roekeloos’ wordt verstaan.
De rechtbank is van oordeel dat de handelingen van de verdachte, die uiteindelijk geleid hebben tot het ongeval, en de dood van [slachtoffer 1] en het lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] veroorzaakt hebben, aan te merken zijn als zeer ernstige verkeersovertredingen. Deze handelingen vallen de verdachte in zeer hoge mate te verwijten.
De omstandigheden dat de verdachte heeft gereden terwijl hij onder invloed van alcohol was (ongeveer negen keer de toegestane hoeveelheid voor een beginnend bestuurder), hij veel te hard heeft gereden (ongeveer 80 km/u waar 50 km/u was toegestaan), hij een aantal auto’s heeft ingehaald waarbij hij gebruik maakte van de busbaan en de controle over zijn auto is verloren, leiden volgens de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte, zoals eveneens is tenlastegelegd, ‘zeer onvoorzichtig en onoplettend’ heeft gereden, maar zij zijn niet toereikend voor het oordeel dat de verdachte ‘roekeloos’ in voornoemde juridische zin heeft gereden, zodat de verdachte van deze tenlastegelegde schuldvorm zal worden vrijgesproken.
Conclusie
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een personenauto heeft bestuurd, terwijl hij onder invloed was van alcohol (alcoholgehalte 1,83 milligram alcohol per milliliter bloed), en zich door zeer onvoorzichtig en onoplettend te rijden zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer 1] is overleden en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Gelet op het voorgaande zal de verdachte worden veroordeeld voor overtreding van artikel 6 WVW 1994, zoals onder feit 1 primair is ten laste gelegd.
Nu bovendien vaststaat dat de verdachte als beginnend bestuurder een motorrijtuig heeft bestuurd, terwijl het alcoholgehalte in zijn bloed hoger was dan 0,2 milligram alcohol per milliliter bloed, acht de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde feit eveneens wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 13 januari 2018 te Dordrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Hugo de Grootlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig en onoplettend als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- heeft gereden terwijl hij onder invloed van alcohol (1,83 promille) was en (vervolgens)
- heeft gereden met een gelet op de verkeerssituatie en verkeersveiligheid ter plaatse te hoge snelheid en
- een aantal voor hem rijdende voertuigen heeft ingehaald en (daarbij) gebruik heeft gemaakt van de busbaan en (vervolgens)
- bij het naderen en/of inrijden van de in die weg gelegen bocht de controle over zijn motorrijtuig is verloren,
ten gevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig tegen het trottoir is gereden en (vervolgens) tegen de (zijkant van de) brug is gebotst en (vervolgens) over de kop is geslagen en op de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen,
waardoor een ander
,te weten de passagier achterin het motorrijtuig (genaamd [slachtoffer 1] )
,werd gedood en een ander
,te weten de passagier voor in het motorrijtuig (genaamd [slachtoffer 2] )
,zwaar lichamelijk letsel, te weten zwaar longletsel en puntbloedingen in de hersenen en een (aantal) gebroken ribben, werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de
Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op 13 januari 2018 te Dordrecht als bestuurder van een motorrijtuig, auto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, 1,83 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd waarin het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van eendaadse samenloop van feit 1 primair en feit 2, waarbij de strafmaat voor het rijden onder invloed wordt verdisconteerd in de strafmaat voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen of, als de rechtbank die wel oplegt, het onvoorwaardelijk deel te beperken in duur. De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de jonge leeftijd van de verdachte ten tijde van het feit, met het tijdsverloop in deze zaak en met het feit dat ook de verdachte met de gevolgen van het verkeersongeval moet leven en daar zeer onder gebukt gaat.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft door zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag en onder invloed van alcohol een verkeersongeval veroorzaakt waarbij [slachtoffer 1] is overleden en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft onaanvaardbare risico’s genomen door na het drinken van ongeveer negen keer de toegestane hoeveelheid alcohol auto te gaan rijden terwijl zich andere inzittenden in zijn auto bevonden. De net 20 jaar geworden [slachtoffer 1] is door het gedrag van de verdachte uit het leven weggerukt. Het leed dat als gevolg hiervan is ontstaan, is groot en onherstelbaar. Dit is ook naar voren gekomen in de verklaring van de moeder van [slachtoffer 1] , die ter terechtzitting heeft verteld hoe zeer [slachtoffer 1] wordt gemist en hoe groot het verdriet is in haar gezin. Deze tragedie heeft hun leven overhoop gehaald, aldus de moeder van [slachtoffer 1] . Ook de vriendin van [slachtoffer 1] heeft gebruik gemaakt van het spreekrecht en heeft ter terechtzitting verteld dat de pijn van het verlies van [slachtoffer 1] nooit meer over gaat.
De rechtbank is zich ervan bewust dat geen enkele straf het leed dat is veroorzaakt kan compenseren.
De rechtbank neemt in aanmerking dat de verdachte, blijkens een op zijn naam staand uittreksel justitiële documentatie van 17 oktober 2019, een blanco strafblad heeft.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten straftoemeting als uitgangspunt genomen. De verdachte heeft een zeer hoge mate van schuld aan het ongeval. Volgens de oriëntatiepunten is het uitgangspunt voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van een zeer hoge mate van schuld, met als gevolg de dood van een slachtoffer en waarbij sprake is van strafverzwarende omstandigheden als rijden onder invloed en het in ernstige mate overschrijden van de maximumsnelheid, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijf jaren. Daarin is de eendaadse samenloop van overtreding van artikel 6 WVW 1994 met overtreding van artikel 8 WVW 1994 verdisconteerd.
De rechtbank acht een aantal omstandigheden van belang die leiden tot afwijking hiervan.
De rechtbank zal in strafverhogende zin rekening houden met de omstandigheid dat de verdachte beginnend bestuurder was, waarvoor strengere eisen gelden, en met de omstandigheid dat door toedoen van de verdachte twee slachtoffers zijn gevallen; er is een jonge man overleden en een andere jonge man is ernstig gewond geraakt, terwijl de verdachte, die als bestuurder verantwoordelijk is voor de veiligheid van andere inzittenden en medeweggebruikers, er zelf goed vanaf gekomen is. Medeweggebruikers die het ongeval hebben zien gebeuren en/of kort na het ongeval de slachtoffers te hulp zijn gekomen, hebben schokkende beelden gezien waarvan zij nog lang last kunnen hebben gehad. Bovendien klinkt in de samenleving steeds vaker de roep om meer handhaving en zwaarder straffen in verband met rijden onder invloed.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de jonge leeftijd van verdachte.
In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank voorts mee dat de verdachte er ter terechtzitting blijk van heeft gegeven zeer aangedaan te zijn door het ongeval, waardoor hij zelf ook getroffen is nu bevriende collega’s hiervan het slachtoffer zijn geworden.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte na het ongeval heeft getracht contact op te nemen met de nabestaanden van [slachtoffer 1] en dat hij ter terechtzitting heeft verklaard hoe vreselijk hij het voor hen vindt en hoe verschrikkelijk het hem spijt. Het contact met [slachtoffer 2] is kort na het ongeval hersteld.
De rechtbank houdt ten slotte rekening met het relatief grote tijdsverloop in deze zaak.
Het vorenstaande leidt ertoe dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden wordt opgelegd, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank zal daarnaast aan de verdachte de door de officier van justitie gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaren opleggen, met aftrek van de tijd waarin het rijbewijs ingevorderd c.q. ingehouden is geweest.

7.De inbeslaggenomen goederen

In het dossier bevindt zich een beslaglijst waarop als het onder 1 genummerde voorwerp staat vermeld een personenauto, Nissan Almera, kleur blauw, met [kenteken] .
De verdachte heeft afstand gedaan van de inbeslaggenomen auto.
De rechtbank zal de inbeslaggenomen personenauto verbeurd verklaren. De auto is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze aan de verdachte toebehoort en de bewezenverklaarde feiten hiermee zijn begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen (bijkomende) straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 24, 33, 33 a en 55 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
de eendaadse samenloop van
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b, van deze wet;
en
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994
(1,83 mg/ml);
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
36(
zesendertig)
maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van
5(
vijf)
jaren;
bepaalt, dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd en ingehouden is geweest bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten:
een personenauto, Nissan Almera, kleur blauw, met [kenteken] .
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.M. Meskers, voorzitter,
mr. R.J. de Bruijn, rechter,
mr. M.E. Notermans, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 november 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1700-2018014080, van de politie eenheid Rotterdam, Dienst Regionale Recherche Forensische Opsporing Verkeersongevallenanalyse, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 80), alsmede een aanvullend proces-verbaal met het nummer PL1700-2018014080-198 (doorgenummerd blz. 1 t/m 15).
2.Proces-verbaal van aanrijding misdrijf, blz. 5 – 11.
3.Proces-verbaal van onnatuurlijke dood, blz. 71 – 72, en een geschrift, te weten een verslag als bedoeld in artikel 10 der Wet op de Lijkbezorging d.d. 15 januari 2018.
4.Een geschrift, te weten een brief van de afdeling Intensive Care van het Erasmus MC d.d. 19 januari 2018.
5.Een geschrift, te weten een brief van de afdeling Traumachirurgie van het Erasmus MC d.d. 15 maart 2018.
6.Proces-verbaal van verhoor slachtoffer, blz. 63 – 64.
7.Proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, blz. 2 – 12.
8.Eigen verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
9.Proces-verbaal van rijden onder invloed, blz. 75 – 78.
10.Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, gedateerd 18 januari 2018.
11.Proces-verbaal rijden onder invloed, blz. 75 – 78.
12.Proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, blz. 2 – 12, en aanvullend proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, blz. 4.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 47 – 48 en proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 49 – 50.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 53.
15.Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, gedateerd 20 september 2018.