ECLI:NL:RBDHA:2019:12614

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
09/757074-01
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling na heropening van de zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 november 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de terbeschikkingstelling van een verdachte, die in 2002 ter beschikking was gesteld met verpleging van overheidswege. De rechtbank had eerder op 13 augustus 2019 de behandeling van de zaak heropend, omdat de verpleging van overheidswege voorwaardelijk was beëindigd, maar niet voldaan was aan de wettelijke vereisten voor verlenging van de terbeschikkingstelling. De officier van justitie had gevorderd om de terbeschikkingstelling met een jaar te verlengen, maar de rechtbank oordeelde dat dit disproportioneel zou zijn. Tijdens de zitting op 5 november 2019 werd de terbeschikkinggestelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw, en de officier van justitie was ook aanwezig. De reclassering had positief gerapporteerd over de terbeschikkinggestelde, die zich aan de voorwaarden had gehouden en stabiel functioneerde. De rechtbank concludeerde dat de kans op recidive tot een aanvaardbaar niveau was teruggebracht en dat de veiligheid van de maatschappij geen verlenging van de maatregel eiste. De vordering van de officier van justitie werd dan ook afgewezen, en de terbeschikkingstelling werd beëindigd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/757074-01
Raadkamernummer: 19/2046

Beslissing van 5 november 2019

Beslissing van de rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, op de vordering van de officier van justitie van 11 juni 2019, in de zaak van:
[de terbeschikkinggestelde] ,
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ,
verblijvende [adres] ,
onder verantwoordelijkheid van FPC De Oostvaarderskliniek te Almere,
(hierna: de terbeschikkinggestelde),
die bij vonnis van deze rechtbank van 25 maart 2002 ter beschikking is gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Deze maatregel is voor het laatst bij beslissing van deze rechtbank van 24 juli 2018 met één jaar verlengd. Bij beslissing van 23 oktober 2018 is de verpleging van overheidswege onder voorwaarden beëindigd.
Aan de orde is de vordering van de officier van justitie om de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar te verlengen.
De zaak is voor het eerst op 30 juli 2019 ter zitting behandeld. Bij tussenbeslissing van
13 augustus 2019 heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak heropend en voor onbepaalde tijd geschorst, met de bedoeling de zaak eind oktober/begin november 2019 weer ter zitting te behandelen. De reden hiervoor was dat weliswaar alle betrokken deskundigen adviseerden om de terbeschikkingstelling te beëindigen, maar dat nog niet was voldaan aan het vereiste van artikel 509t tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, namelijk dat de verpleging van overheidswege gedurende minimaal een jaar voorwaardelijk beëindigd moet zijn geweest. De rechtbank was van oordeel dat verlenging van de terbeschikkingstelling met één jaar zou betekenen dat de terbeschikkingstelling ruim negen maanden langer zou duren dan noodzakelijk en achtte dit disproportioneel. Daarom is de behandeling van de zaak ter terechtzitting van 5 november 2019 voortgezet, zodat de rechtbank op de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling kan beslissen terwijl aan de hiervoor genoemde voorwaarde dat de verpleging van overheidswege gedurende minimaal een jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest, is voldaan. De rechtbank heeft de reclassering verzocht te rapporteren over het verloop van de periode tussen 30 juli 2019 en 5 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken die zijn vermeld in de
bijlage.

De procedure

Na heropening van het onderzoek bij tussenbeslissing van 13 augustus 2019 heeft de rechtbank de vordering op 5 november 2019 ter zitting behandeld.
De terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E.A. Kazzaz-de Hoog, is gehoord. Tevens is de officier van justitie mr. P. de Mos gehoord.
Daarnaast is [naam reclasseringswerker] , als deskundige gehoord.

Het advies van de reclassering

Uit het voortgangsverslag van 8 oktober 2019 van de reclassering is gebleken dat afgelopen periode alles goed is verlopen, de terbeschikkinggestelde zich aan de voorwaarden heeft gehouden, hij stabiel functioneert en aan zijn toekomst werkt.
Deskundige [naam reclasseringswerker] heeft ter zitting naar voren gebracht dat de reclassering nog steeds staat achter haar advies de terbeschikkingstelling te beëindigen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat de rechtbank de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling afwijst. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de terbeschikkinggestelde op alle leefgebieden stabiel is en het risico op herhaling aanvaardbaar is.

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsvrouw

De terbeschikkinggestelde heeft ter zitting verklaard dat het heel goed met hem gaat, hij zich altijd aan alle voorwaarden van de rechtbank heeft gehouden, hij al vijf jaar zelfstandig woont en hij zich weer als volwaardig burger in de maatschappij kan begeven.
De raadsvrouw heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij en haar cliënt zich aansluiten bij het standpunt van de officier van justitie en dat de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling moet worden afgewezen.

Het oordeel van de rechtbank

De vraag die voorligt is of de beveiliging van de maatschappij voortzetting van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
Uit de adviezen alsmede uit de toelichting door de deskundige in raadkamer is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam gebleken dat de behandeling van de terbeschikkinggestelde ertoe heeft geleid dat de kans op recidive tot een aanvaardbaar laag niveau is teruggebracht. De terbeschikkinggestelde heeft zich aan de voorwaarden gehouden, hij heeft goed meegewerkt met de reclassering en er is sprake van een stabiel beeld op alle leefgebieden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen niet langer verlenging van de terbeschikkingstelling eist en dat de terbeschikkingstelling dient te worden beëindigd. De vordering van de officier van justitie wordt dan ook afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling af.
Aldus beslist te Den Haag door:
mr. A.M. Boogers, voorzitter,
mr. M.M. Meessen, rechter,
mr. M.S. Neervoort, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.N.A. Wooning, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2019.

Bijlage

De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 maart 2002, waarbij de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege werd gelast;
  • de beslissing van de rechtbank Den Haag van 24 juli 2018, waarbij de terbeschikkingstelling laatstelijk met één jaar is verlengd en waarbij de beslissing omtrent een eventuele voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging voor een periode van ten hoogste drie maanden is aangehouden;
  • de beslissing van deze rechtbank van 23 oktober 2018, waarbij de verpleging van overheidswege onder voorwaarden is beëindigd;
  • de tussenbeslissing van deze rechtbank van 13 augustus 2019, waarbij de behandeling van de zaak is heropend en de voorwaarden, zoals vastgelegd bij beslissing van 23 oktober 2018, zijn gewijzigd;
  • de voortgangsverslagen van 9 januari 2019 en 15 mei 2019 van Antes;
  • het verlengingsadvies voorwaardelijke beëindiging tbs “Advies aan opdrachtgever toezicht” van 3 mei 2019 van Antes;
  • het 3e voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever van 8 oktober 2019 van Antes;
  • het advies op grond van artikel 509o van het Wetboek van Strafvordering van psychiater J. Neeleman, van 6 april 2019;
  • de vordering van de officier van justitie, ingekomen op 11 juni 2019.