Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Op 4 september 2015 heeft hij een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag op 31 december 2015 ingewilligd en aan eiser een verblijfsvergunning asiel verleend voor bepaalde tijd, met ingang van 4 september 2015.
Op 29 februari 2016 heef eiser een nareisverzoek ingediend voor zijn echtgenote [naam 2] en zijn zoon [naam 3] , beide van Marokkaanse nationaliteit. Dit verzoek is bij besluit van 23 augustus 2016 afgewezen. Op 25 september 2016 hebben de echtgenote en zoon van eiser een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvragen afgewezen en die afwijzing is in rechte vast komen te staan. Op 13 december 2016 zijn de echtgenote en zoon van eiser uitgezet naar Marokko.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft tijdens zijn asielprocedure meerdere malen verklaard dat hij alleenstaand en ongehuwd is. [naam 2] heeft tijdens haar asielprocedure echter verklaard dat zij eiser sinds 2011 kent en dat zij sinds 2013 getrouwd zijn. Zij heeft dit onderbouwd met een huwelijksakte en een huwelijkstoestemmingsverklaring. Het voorgaande leidt volgens verweerder tot de conclusie dat eiser tijdens zijn asielprocedure onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel heeft achtergehouden ten aanzien van zijn burgerlijke staat en in het buitenland verblijvende familieleden. Bij bekendheid van deze gegevens zou er geen aanleiding zijn geweest om aan eiser een verblijfsvergunning asiel te verlenen. Er bestaat op grond van deze gegevens namelijk voldoende aanleiding om aan te nemen dat Marokko op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw voor eiser als een veilig derde land dient te worden beschouwd.
Uit het voorgaande blijkt dat verweerder de volgende stukken uit de procedures van de echtgenote van eiser aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd: het nareisverzoek, het afwijzende besluit op dat verzoek, de asielaanvraag van de echtgenote en de zoon, de rapporten van de gehoren uit de asielprocedure van de echtgenote, het afwijzende besluit op de asielaanvragen en de uitspraken van de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). Dit betekent dat het ‘op de zaak betrekking hebbende stukken’ zijn in de zin van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en om die reden heeft de rechtbank verweerder gevraagd deze stukken aan het dossier toe te voegen. Verweerder heeft, na de afwijzende beslissing van de geheimhoudingskamer, alleen het nareisverzoek, het afwijzende besluit op dat verzoek en een gedeelte van het gehoor veilig land van herkomst van de echtgenote van eiser overgelegd. Dit betekent dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn verplichting om alle stukken in te dienen en dat de rechtbank daaruit op grond van artikel 8:31 van de Awb de gevolgtrekkingen kan maken die haar geraden voorkomen.
De rechtbank stelt vast dat eiser heeft erkend dat hij onjuiste informatie heeft verstrekt, dan wel informatie heeft achtergehouden tijdens zijn asielprocedure door zijn huwelijk met [naam 2] te verzwijgen. Om die reden zal de rechtbank geen inhoudelijke consequenties verbinden aan de weigering van verweerder om alle stukken uit de verblijfsrechtelijke procedures van mevrouw [naam 2] aan het dossier toe te voegen. Wel ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser, omdat de beroepsprocedure door alle perikelen rondom de genoemde stukken langer heeft geduurd.
Ter beoordeling staat vervolgens of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Marokko voor eiser een veilig derde land is.
Uit de jurisprudentie van de Afdelingvolgt dat verweerder eerst aan de hand van zorgvuldig onderzoek deugdelijk moet motiveren dat de vreemdeling in het derde land overeenkomstig de beginselen, genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 zal worden behandeld. Vervolgens moet verweerder, zoals ook volgt uit paragraaf C2/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, aannemelijk maken dat de vreemdeling een band heeft met het derde land. Tot slot is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat de vreemdeling zal worden toegelaten tot het derde land. Hiertoe dient verweerder aan de hand van informatie uit algemene bronnen, of op basis van de verklaringen van de vreemdeling, redenen aan te dragen waarom toegang in beginsel mogelijk moet zijn. Vervolgens is het aan de vreemdeling om aan te tonen dat de door verweerder geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot het land, in zijn geval niet aanwezig zijn.
9. Verweerder heeft verwezen naar informatie van de Marokkaanse autoriteitenwaaruit blijkt dat buitenlanders die getrouwd zijn met een Marokkaanse vrouw in Marokko kunnen verblijven. Daartoe moet een ‘certificate of residence’ worden aangevraagd. Uit deze informatie volgt dat het aanvragen van een dergelijk ‘certificate of residence’ relatief eenvoudig is voor personen die gehuwd zijn met een Marokkaanse partner en dat hiervoor niet vereist is dat de buitenlandse echtgenoot in Marokko heeft verbleven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder door te verwijzen naar deze informatie aannemelijk gemaakt dat toegang tot Marokko voor eiser in beginsel mogelijk is. Dat aan de toelating mogelijk voorwaarden zijn verbonden maakt dit op zichzelf niet anders, omdat het aan eiser is om aan te tonen dat hij niet aan die voorwaarden kan voldoen en daarom niet wordt toegelaten. Van eiser en zijn echtgenote mag bovendien worden verwacht dat zij de nodige inspanningen verrichten om aan de voorwaarden te voldoen.Niet is gebleken dat eiser een aanvraag voor een ‘certificate of residence’ heeft ingediend, dan wel inspanningen heeft verricht om aan de gestelde voorwaarden te voldoen. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de door verweerder geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot het land, in zijn geval niet aanwezig zijn. Dit blijkt ook niet uit het door eiser overgelegde ‘zwaarwegend advies’ van de Dienst Terugkeer en Vertrek van 28 augustus 2018, reeds omdat dit stuk over een andere vreemdeling gaat.Bovendien blijkt uit dit stuk dat de betreffende vreemdeling verschillende inspanningen had verricht om toegang te krijgen tot Marokko.
10. Eiser heeft betoogd dat hij voor het door hem te leveren bewijs volledig afhankelijk is van zijn in Marokko verblijvende echtgenote. Verder stelt hij dat uit de hiervoor aangehaalde jurisprudentie van de Afdeling niet volgt hoe lang en hoe intensief de nodige inspanningen verricht moeten worden. Eiser stelt dat hij belast wordt met het bewijzen van een negatief feit, waardoor hij in een substantieel nadeliger positie verkeert dan verweerder, die kan volstaan met het aannemelijk maken van een positief feit. Eiser heeft de rechtbank daarom verzocht een deskundige te benoemen.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan dit verzoek te voldoen. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft verweerder voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Dit betekent dat eiser nu aan zet is. Hij heeft echter geen enkele inspanning verricht om aan te tonen dat het voor hem niet mogelijk is om een ‘certificate of residence’ te krijgen. Dat eiser voor deze inspanningen afhankelijk zal zijn van zijn echtgenote en dat hij het onduidelijk vindt hoe veel inspanningen hij moet verrichten, betekent niet dat er helemaal niets van hem verwacht kan worden. Eisers stelling dat er inkomenseisen worden gesteld en dat zijn echtgenote daar niet aan kan voldoen, heeft hij niet met stukken onderbouwd. De rechtbank volgt eisers betoog dat hij een negatief feit moet bewijzen ook niet. Eiser hoeft immers niet te bewijzen dat iets zich niet heeft voorgedaan, hij moet aantonen dat hij geen toegang zal krijgen tot Marokko. Verweerder wijst er terecht op dat eiser dat juist relatief simpel aannemelijk zou kunnen maken door, om te beginnen, een aanvraag in te dienen bij de Marokkaanse autoriteiten. Van een onmogelijke bewijslast of substantieel nadeliger positie is daarom geen sprake. Niet is gebleken dat eiser niet aan zijn bewijslast kan voldoen zonder het benoemen van een deskundige.
10. Het beroep is ongegrond.
10. Zoals onder 5 al is overwogen, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.280,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1,5 punten voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).