ECLI:NL:RBDHA:2019:1252

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
09-767354-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor ontucht met minderjarige

Op 14 februari 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige. De zaak werd behandeld in een meervoudige strafkamer onder parketnummer 09/767354-17. De verdachte, geboren op een onbekende datum en locatie, werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een meisje dat op het moment van de feiten tussen de twaalf en zestien jaar oud was. De tenlastelegging betrof meerdere ontuchtige handelingen die plaatsvonden tussen 1 januari 2017 en 23 maart 2017 in Den Haag en Rijswijk. Tijdens de zittingen op 15 februari 2018 en 31 januari 2019 werd het bewijs gepresenteerd, waaronder aangiften van het slachtoffer en een bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen was, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de minderjarigheid van het slachtoffer. De rechtbank benadrukte dat de bescherming van minderjarigen in zedenzaken van groot belang is, ongeacht de omstandigheden waaronder de verdachte in contact kwam met het slachtoffer. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, maar de rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer, en concludeerde dat de verdachte een ernstige inbreuk had gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het meisje. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/767354-17
Datum uitspraak: 14 februari 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ( [land] ),
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 februari 2018 (pro forma) en 31 januari 2019 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. W. Bos en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.R. Pirone naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 23 maart 2017 te Den Haag en/of Rijswijk en/of elders in Nederland, maarmalen, althans eenmaal, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het in de mond en/of de vagina brengen en/of duwen en/of het heen en weer bewegen van zijn, verdachte's penis;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft het tenlastegelegde feit bekend en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
- de aangifte van [slachtoffer] , d.d. 30 juni 2017, blz. 41-44, d.d. 22 september 2017,
blz. 46-48, d.d. 23 juni 2017, blz. 73-74;
- de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van
31 januari 2019.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hieronder is bewezenverklaard.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij op tijdstippen omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 23 maart 2017 te Den Haag en Rijswijk en elders in Nederland meermalen met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, telkens ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het in de mond en de vagina brengen en duwen en het heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het geschorste bevel voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis overstijgt. Zij heeft er voorts op gewezen dat de verdachte, indien een voorwaardelijk strafdeel zal worden opgelegd, zich aan alle voorwaarden zal houden en dat hij bereid is een werkstraf te verrichtten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een meisje van destijds veertien c.q. vijftien jaar. De verdachte heeft via een sekswebsite een afspraak met het meisje gemaakt en zonder nader onderzoek naar haar leeftijd seksueel contact met haar gehad tegen betaling. Kinderen van die leeftijd, in elk geval beneden de zestien jaar verdienen een grote mate van bescherming. Die mate van bescherming is zo groot dat ook sprake is van ontucht als zij, zoals in dit geval, zichzelf via internet aanbieden of contact zoeken. Dat de verdachte in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat het meisje meerderjarig was, doet aan het strafbare karakter van zijn handelen dan ook niet af. Minderjarigen, en hun seksuele integriteit, dienen in dit opzicht in alle omstandigheden beschermd te worden, ook tegen de consequenties van hun eigen gedragingen. Daarom is de wetenschap van de verdachte over de leeftijd van het meisje voor een bewezenverklaring onder artikel 245 Sr ook niet relevant.
Het meisje was slachtoffer van mensenhandel. De rechtbank houdt er rekening mee dat de verdachte hiervan niet op de hoogte was en hier ook geen rol bij heeft gespeeld. De verdachte heeft desondanks door zijn handelen wel een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het jeugdige slachtoffer. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met de strafbedreiging die is neergelegd in artikel 245 Sr, te weten een maximale gevangenisstraf voor de duur van acht jaren of een geldboete van de vijfde categorie, en met de in artikel 22b Sr neergelegde beperkingen ten aanzien van de oplegging van een taakstraf. De wetgever heeft hiermee het grote belang aangegeven dat aan de bescherming van minderjarigen in zedenzaken moet worden gehecht. Gezien de ernst van het feit en de gevolgen die een feit als het onderhavige in het algemeen voor het slachtoffer met zich brengen, neemt de rechtbank bij een veroordeling wegens overtreding van het bepaalde in artikel 245 Sr een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als uitgangspunt. In beginsel kan niet worden volstaan met een andere, lichtere, strafmodaliteit.
In lijn hiermee zal de rechtbank aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De persoonlijke belangen van de verdachte, in het bijzonder zijn belang bij het behoud van zijn werk, wegen daarbij niet op tegen de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte op vijf verschillende tijdstippen seksueel contact heeft gehad met het slachtoffer en dat hij, hoewel hij niet op zoek was naar een minderjarige, heeft nagelaten te controleren of zij meerderjarig was. De verdachte heeft bovendien duidelijke aanwijzingen van haar minderjarigheid genegeerd.
Alles afwegende komt de rechtbank tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De rechtbank komt tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie geëist, omdat niet is gebleken dat de verdachte op de hoogte was van de uitbuitingssituatie waarin het slachtoffer verkeerde op het moment dat de verdachte seks met haar had tegen betaling.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart
wettig en overtuigend bewezendat de verdachte het bij dagvaarding tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.J. van As, voorzitter,
mr. B. Hammer, rechter,
mr. P. Burgers, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Verkijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 februari 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het onderzoeksnummer DHRCC17011 en het proces-verbaalnummer BVH-nummer 2017 318 920 van de politie Den Haag, met bijlagen, doorgenummerd blz. 1 t/m 454 (Voorgeleidingsproces-verbaal) en doorgenummerd blz. 1 t/m 319 (Eind proces-verbaal).