ECLI:NL:RBDHA:2019:12513

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
26 november 2019
Zaaknummer
NL19.24442 en NL19.24679
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige maatregel van bewaring van een minderjarige vreemdeling en toekenning van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die minderjarig is, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die op 12 oktober 2019 was opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat er geen verzwaarde belangenafweging had plaatsgevonden en de leeftijdsschouw onzorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank stelde vast dat de maatregel van bewaring van 16 oktober 2019 eveneens onrechtmatig was, omdat verweerder niet had kunnen concluderen dat eiser meerderjarig was zonder de vereiste zorgvuldigheid in acht te nemen. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en een schadevergoeding van € 1.545,- toegekend aan de eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast zijn de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 1.024,-, te betalen door de Staat der Nederlanden. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.24442 en NL19.24679

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. S.T.V. Le),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2019 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL19.24442.
Op 16 oktober 2019 heeft verweerder de maatregel van bewaring opgeheven.
Verweerder heeft eiser op 16 oktober 2019 aansluitend aan voornoemde opheffing in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL19.24679.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser voert als beroepsgrond aan dat hij minderjarig is en dat ten onrechte geen verzwaarde belangenafweging heeft plaatsgevonden. Verder is de leeftijdsschouw onzorgvuldig is uitgevoerd. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat verweerder de leeftijdsschouw onzorgvuldig heeft uitgevoerd, omdat die enkel gegrond is op een visuele inspectie, wat niet overeenkomt met het beleid van verweerder. Verder had verweerder gelet op de Eurodactreffer onderzoeksvragen aan de Griekse autoriteiten kunnen stellen over de leeftijd van eiser maar niet is gebleken dat dat is gebeurd. Nu eiser minderjarig is en niet is gebleken dat er zwaarwegende belangen zijn om desondanks de maatregel van bewaring op te leggen, is de maatregel van bewaring ongegrond. Deze beroepsgrond slaagt.
1.1.
In paragraaf C1/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat het volgende vermeld:
Leeftijdsschouw
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één medewerker van de IND (indien er twee ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen betrokken zijn) of twee medewerkers van de IND (indien er één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen betrokken is) beoordelen onafhankelijk van elkaar of er sprake is van evidente:
  • meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn;
  • minderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt meerderjarig te zijn.
De ambtenaren zien de vreemdeling apart van elkaar en trekken elk een eigen conclusie. Er dient unaniem geoordeeld te zijn om tot evidente meerder- of minderjarigheid te kunnen concluderen. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en de IND zorgt ervoor dat de conclusie dat een vreemdeling evident meerderjarig of evident minderjarig is, wordt opgenomen in het dossier van de vreemdeling.
Bij de beoordeling worden alle volgende aspecten van de vreemdeling betrokken:
  • het uiterlijk;
  • het gedrag;
  • de verklaringen;
  • eventuele andere relevante omstandigheden.
In paragraaf A5/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Nog meer dan bij volwassenen, wordt bewaring bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen alleen in uiterste gevallen toegepast en voor een zo kort mogelijke duur. Bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen is bewaring alleen gerechtvaardigd als zwaarwegende belangen aanwezig zijn. Van zwaarwegende belangen is uitsluitend sprake in de volgende situaties:
  • De alleenstaande minderjarige vreemdeling is verdacht van- of veroordeeld voor een misdrijf, of;
  • Het vertrek van de alleenstaande minderjarige vreemdeling kan uiterlijk binnen veertien dagen gerealiseerd worden, of;
  • De alleenstaande minderjarige vreemdeling is eerder met onbekende bestemming vertrokken uit de opvang of heeft zich niet gehouden aan een opgelegde meldplicht of vrijheidsbeperkende maatregel.”
1.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het hiervoor beschreven beleid van verweerder en ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1510) volgt dat bij een leeftijdsschouw twee ambtenaren onafhankelijk van elkaar beoordelen of sprake is van meer- of minderjarigheid. De rechtbank acht die zorgvuldigheidseis eveneens van toepassing in een geval als het onderhavige waarin een vreemdeling die mogelijk in bewaring wordt gesteld, stelt minderjarig te zijn. In geval van minderjarigheid moet immers een verzwaarde belangenafweging plaatsvinden.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 11 oktober 2019 blijkt dat een leeftijdsschouw is uitgevoerd door [naam agent 1] , hoofdagent van politie eenheid Rotterdam op vrijdag 11 oktober 2019 omstreeks 21:29 uur.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 11 oktober 2019 blijkt dat ook [naam agent 2] , buitengewoon opsporingsambtenaar van politie eenheid Rotterdam op vrijdag 11 oktober 2019 omstreeks 22:05 uur een leeftijdsschouw heeft uitgevoerd. In dit proces-verbaal staat:
“Ik, verbalisant [naam agent 2] , heb samen met collega [naam agent 1] betrokkene voor de zuil gezet ter vaststelling van zijn identiteit. Collega [naam agent 1] vertelde hem dat wij van de ‘police immigration’ waren waarop ik hem hoorden (sic) zegge (sic) ‘no, ik (sic) don’t want immigration’. (…)”
Uit dit proces-verbaal blijkt dat de politieambtenaren, in strijd met voornoemde beleid, de schouw samen hebben uitgevoerd. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek naar de leeftijd van eiser daarmee onzorgvuldig is uitgevoerd en dat verweerder derhalve niet tot het oordeel had kunnen komen dat eiser niet minderjarig is.
1.3.
Gelet op het voorgaande had verweerder niet mogen uitgaan van de meerjarigheid van eiser en was hij gehouden tot het maken van een verzwaarde belangenafweging in de maatregel. In de maatregel van bewaring ontbreekt deze belangenafweging en niet is gebleken dat verweerder de mogelijke minderjarigheid van eiser bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Het bestreden besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. De maatregel van bewaring is daarom van aanvang af onrechtmatig. De rechtbank stelt vast dat door verweerder in de maatregel van bewaring van 16 oktober 2019 evenmin een afweging van belangen is gemaakt met betrekking tot de leeftijd van eiser. Daarom is ook deze maatregel van bewaring van aanvang af onrechtmatig.
2. De beroepen zijn dus gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 30 oktober 2019.
3. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 19 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 1 x € 105,- (verblijf politiecel) en 18 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.545,-.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 30 oktober 2019;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.545,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Mohamed, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.