In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2019 een beschikking gegeven in een internationale kinderontvoeringskwestie. De vader, wonende in Canada, heeft verzocht om de onmiddellijke terugkeer van zijn twee minderjarige kinderen, geboren in Canada, die door de moeder naar Nederland zijn gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen ongeoorloofd in Nederland worden vastgehouden, aangezien de vader geen toestemming heeft gegeven voor een permanent verblijf in Nederland. De rechtbank heeft de moeder de verplichting opgelegd om de kinderen uiterlijk op 27 februari 2019 terug te brengen naar Canada. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake is van weigeringsgronden zoals bedoeld in het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. De moeder had betoogd dat er risico's waren voor de kinderen bij terugkeer naar Canada, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze claims onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft de teruggeleiding gelast, waarbij de moeder de kinderen dient terug te brengen, en heeft de mogelijkheid van een beroep in hoger beroep besproken. De beschikking is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, die tevens kinderrechters zijn.