ECLI:NL:RBDHA:2019:12476

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2019
Publicatiedatum
25 november 2019
Zaaknummer
NL19.21283
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming over asielaanvraag van minderjarige Griekse statushouders en dwangsom bij overschrijding beslistermijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 november 2019, is het beroep van eiser, een minderjarige Griekse statushouder, gegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn was overschreden, aangezien verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet binnen de wettelijk gestelde termijn had gereageerd op de aanvraag. Eiser had verweerder op 27 juni 2019 in gebreke gesteld, maar tot op heden was er geen beslissing genomen.

De rechtbank benadrukte het belang van zorgvuldige besluitvorming, vooral in het geval van alleenstaande minderjarige asielzoekers. Verweerder had aangevoerd dat er momenteel geen besluit genomen kon worden vanwege een lopend onderzoek naar de situatie van alleenstaande minderjarige statushouders in Griekenland. De rechtbank besloot dat, hoewel snelle besluitvorming belangrijk is, in dit geval de zorgvuldigheid voorop staat. Daarom werd verweerder opgedragen om binnen twaalf weken alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser.

Daarnaast stelde de rechtbank een dwangsom vast van € 100,- per dag voor elke dag dat verweerder de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank veroordeelde verweerder ook tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 256,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.21283

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. R.N. van der Ham),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 9 september 2019 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000.

Overwegingen

1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Op grond van het tweede lid, voor zover hier van belang, verbindt de bestuursrechter aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
Op grond van het derde lid, voor zover hier van belang, kan de bestuursrechter in bijzondere gevallen een andere termijn te bepalen.
2. Eiser heeft verweerder op 27 juni 2019 in gebreke gesteld. Verweerder heeft erkend dat de beslistermijn is overschreden. Omdat tot op heden nog geen beslissing op de aanvraag van eiser is genomen, is het beroep kennelijk gegrond.
3. Eiser heeft de bestuursrechter verzocht de hoogte van de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen met toepassing van artikel 8:55c van de Awb. De rechtbank zal daarom de door verweerder verbeurde dwangsom vaststellen. Gelet op artikel 4:17, tweede en derde lid, van de Awb bedraagt de dwangsom, te rekenen vanaf twee weken na de ontvangst van de ingebrekestelling, de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. De dwangsom die verweerder heeft verbeurd loopt over de periode van 12 juli 2019 tot en met 22 augustus 2019 en bedraagt dus € 1.442,-.
4. De bestuursrechter stelt vast dat de asielaanvraag van eiser op 20 juni 2019 naar de verlengde asielprocedure is verwezen.
5.1
Verweerder stelt in haar aanvullend verweerschrift dat er op dit moment geen besluit genomen kan worden op de asielaanvraag van eiser. Verweerder voert aan dat uit informatie van de Griekse politie is naar voren gekomen dat alleenstaande minderjarige statushouders na hun overdracht aan Griekenland mogelijk voor een periode van de tenminste enkele weken in ‘protective custody’ kunnen worden geplaatst omdat er onvoldoende opvangplekken beschikbaar zijn. Voorts voert verweerder aan dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens concludeerde in een arrest van 28 februari 2019 dat het plaatsen van minderjarigen in ‘protective custody’ door de Griekse autoriteiten een schending van artikel 3 EVRM oplevert (H.A. et autres c. Grece, application no. 19951/16) en gelet daarop zal nader moeten worden onderzocht of er in het vervolg individuele garanties dienen te worden gevraagd voor alleenstaande minderjarige Griekse statushouders. Verweerder stelt dat op dit moment het daartoe strekkende onderzoek gaande is en zodra de onderzoeksresultaten bekend zijn kan worden beoordeeld of voor eiser al dan niet individuele garanties gevraagd dienen te worden. Een concrete datum of een termijn waarop/waarbinnen eiser een besluit tegemoet kan zien, kan op dit moment dan ook niet worden gegeven. Gezien het bovenstaande verzoekt verweerder de rechtbank om geen toepassing te geven aan artikel 8:55d, tweede lid, Awb. Mocht de rechtbank toch toepassing willen geven aan artikel 8:55d, tweede lid, Awb dan verzoekt verweerder de rechtbank rekening te houden met het bovenstaande (artikel 8:55d, derde lid Awb) en een lagere – dan gebruikelijk – dwangsom op te leggen.
5.2
De rechtbank heeft verweerder bij bericht van 4 november 2019 verzocht om binnen een week na verzending van dit bericht een indicatie te geven van de onderzoekstermijn. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat het onderzoek nog gaande is. Verweerder heeft de rechtbank verzocht om een ruimere termijn – liefst twaalf weken – op te leggen zodat er voldoende tijd is om het onderzoek af te ronden.
5.3
De bestuursrechter acht van belang dat het belang van snelle besluitvorming soms moet wijken voor het belang van zorgvuldige besluitvorming. De op verweerder rustende verplichting om een zorgvuldig besluit te nemen weegt in dit geval zwaarder dan de plicht om tijdig een besluit te nemen. Gelet hierop ziet de bestuursrechter daarom reden om toepassing te geven aan artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De bestuursrechter zal verweerder overeenkomstig artikel 8:55d, derde lid, van de Awb opdragen binnen twaalf weken alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser.
6. De bestuursrechter ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij deze termijn overschrijdt. De bestuursrechter stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. De bestuursrechter ziet geen reden om een lagere dwangsom op te leggen.
7. Voorts ziet de bestuursrechter aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De bestuursrechter stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 256,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag van eiser;
  • stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
  • draagt verweerder op binnen twaalf weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 256,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van
A.M.S.J. Baggerman, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.