ECLI:NL:RBDHA:2019:12446

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
22 november 2019
Zaaknummer
C/09/580803 / FA RK 19-7047
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en wijziging hoofdverblijfplaats van minderjarige

In deze zaak betreft het een internationale kinderontvoering waarbij de vader en moeder van een minderjarig kind in een geschil verwikkeld zijn over de wijziging van de hoofdverblijfplaats van het kind. De moeder, die in februari 2019 met het kind naar Nederland is verhuisd, was eerder door de rechtbank in Servië belast met de 'single custody' over het kind. De vader stelt dat de moeder zonder zijn toestemming en in strijd met de Servische familiewet heeft gehandeld door de hoofdverblijfplaats van het kind te wijzigen. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de moeder niet in strijd heeft gehandeld met het gezagsrecht van de vader. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van ongeoorloofde overbrenging van het kind naar Nederland, zoals bedoeld in het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. Het verzoek van de vader tot teruggeleiding van het kind naar Servië wordt afgewezen. De rechtbank wijst ook de verzoeken van de vader af en compenseert de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 19-7047
Zaaknummer: C/09/580803
Datum beschikking: 20 november 2019

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 30 september 2019 ingekomen verzoek van:

[Y]

de vader,
wonende te [woonplaats Y] , Servië,
advocaat: mr. J.H. Weermeijer te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats X] ,
advocaat: mr. N.J.F. Snoek te Amstelveen.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • het F9-formulier van 14 oktober 2019, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
  • het aanvullend verweerschrift;
- de brief van 1 november 2019, met bijlagen, van de zijde van de vader.
Op 15 oktober 2019 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de advocaat van de vader, de moeder, vergezeld van de tolk mevrouw [naam tolk 1] en bijgestaan door haar advocaat, alsmede de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) in de persoon van mevrouw [medewerker RvdK] Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. K.M. Braun. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.
Op genoemde regiezitting is aan partijen de gelegenheid geboden om een crossborder mediation traject te volgen, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, teneinde tot een minnelijke regeling te komen. Partijen hebben daar om hen moverende redenen geen gebruik van gemaakt.
Bij beschikking van 17 oktober 2019 is drs. J.L. van Wesemael-Smit benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige [minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats mj] , Servië. De bijzondere curator is verzocht de volgende vragen te beantwoorden:
Wat geeft [minderjarige] zelf aan over een eventueel verblijf in Servië en een eventueel verblijf in Nederland?
In hoeverre lijkt [minderjarige] zich vrij te kunnen uiten?
In hoeverre lijkt [minderjarige] de gevolgen van het verblijf in Servië of het verblijf in Nederland te overzien?
Wil [minderjarige] met de rechter(s) spreken en zo ja, wenst [minderjarige] dat de bijzondere curator daarbij aanwezig zal zijn?
Zijn er nog bijzonderheden naar voren gekomen die van belang zijn voor de te nemen beslissingen?
De rechtbank heeft op 30 oktober 2019 het rapport van de bijzondere curator van 30 oktober 2019 ontvangen.
De minderjarige [minderjarige] is op 6 november 2019 in het bijzijn van de tolk mevrouw [naam tolk 2] en de bijzondere curator in raadkamer gehoord.
Op 6 november 2019 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader, vergezeld van de tolk mevrouw [naam tolk 3] en bijgestaan door zijn advocaat, de moeder, vergezeld van de tolk mevrouw [naam tolk 2] en bijgestaan door haar advocaat, de Raad in de persoon van mevrouw [medewerker RvdK] , alsmede de bijzondere curator. Van de zijde van de vader en van de zijde van de moeder zijn pleitnotities overgelegd.
Namens de Raad is mondeling ter zitting verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling uit te spreken. Na de zitting heeft de Raad dit verzoek schriftelijk bevestigd. Het verzoek is geregistreerd met het kenmerk C/09/582886, JE RK 19-2744. De rechtbank heeft bij afzonderlijke beslissing van 6 november 2019 op het verzoek toewijzend beslist, waarbij de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering als gecertificeerde instelling is benoemd.

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht:
te bevelen dat [minderjarige] Malović, geboren op [geboortedatum] 2012 te Belgrado, Servië, onmiddellijk, doch vóór of uiterlijk op 30 oktober 2019 zal dienen terug te keren naar zijn gewone verblijfplaats in Servië, althans dat de terugkeer zal plaatsvinden op een datum en wijze als de rechtbank in goede justitie zal achten, waarbij de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar Servië, althans de staat waar zijn gewone verblijfplaats is gelegen, dan wel indien de moeder dit nalaat, te bevelen dat de moeder de minderjarige op eerste verzoek dient af te geven aan de vader met een geldig reisdocument, zodat de vader de minderjarige kan teruggeleiden naar Servië;
te bepalen, voor zover rechtens vereist nu dit reeds voortvloeit uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Uitvoeringswet, dat de minderjarige zo nodig met behulp van de sterke arm der wet, althans met medewerking van het Openbaar Ministerie zal worden teruggeleid;
te bepalen dat de moeder de kosten van teruggeleiding, voor zover de vader die noodgedwongen zal moeten maken, aan hem dient te vergoeden;
met veroordeling van de moeder in de proceskosten;
een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
- Zij zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats mj] , Servië.
- Bij beslissing van 11 mei 2018 van de rechtbank in [woonplaats Y] , Servië, is de moeder belast met de “single custody” over [minderjarige] . Tevens is bepaald dat de vader kinderalimentatie dient te voldoen en is een contactregeling tussen de vader en [minderjarige] vastgesteld.
- In februari 2019 is de moeder met [minderjarige] vanuit Servië naar Nederland gereisd. Zij verblijven sindsdien in Nederland.
- De vader, de moeder en [minderjarige] hebben de Servische nationaliteit.
- De vader heeft zich in maart 2019 gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. [nr.] .

Beoordeling

Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Servië zijn partij bij het Verdrag.
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Niet in geschil is dat [minderjarige] onmiddellijk voor zijn vasthouding in Nederland zijn gewone verblijfplaats in Servië had.
Niet in geschil is verder dat de rechtbank te [woonplaats Y] , Servië, bij beslissing van 11 mei 2018 de moeder heeft belast met de “single custody” over [minderjarige] , Ook staat vast dat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.
De vraag die de ouders thans verdeeld houdt is of het de moeder naar Servisch recht uit hoofde van voornoemde beslissing vrij stond om zelfstandig, zonder de vader of de rechtbank daarin te kennen, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen.
De vader heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van het Servische familierecht de gezaghebbende ouder in een dergelijk geval de toestemming dient te verkrijgen van de andere oudere, dan wel vervangende toestemming van de rechtbank. De vader heeft gesteld dat hij geen toestemming heeft verleend voor een permanent verblijf van [minderjarige] in het buitenland. De vader heeft gewezen op artikel 78 van de Servische familiewet (SFw) en zich op het standpunt gesteld dat dit artikel van toepassing is. Volgens de vader volgt uit de leden 3 en 4 van dit artikel dat de niet met het gezag belaste ouder nog steeds inspraak heeft bij belangrijke beslissingen, zoals een verhuizing naar het buitenland. Het toestemmingsformulier ten behoeve van de moeder om met [minderjarige] binnen Europa te mogen reizen dat de vader in oktober 2018 ten overstaan van de notaris heeft getekend is een aanwijzing om uit te gaan van de juistheid van de stelling dat de moeder de toestemming van de vader nodig heeft om zich met [minderjarige] in het buitenland te vestigen.
De moeder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een schending van het gezagsrecht als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag. Volgens de moeder is het door de vader genoemde artikel 78 SFw alleen van toepassing als het gezag (custody) het resultaat is van een overeenkomst tussen de ouders. Nu de rechtbank te [woonplaats Y] het gezag na een wederzijdse claim op basis van artikel 77 lid 3 SFw heeft toevertrouwd aan de moeder, is volgens haar artikel 78 SFw niet van toepassing en stond het haar vrij om zonder toestemming van de vader met [minderjarige] te verhuizen naar Nederland. Het toestemmingsformulier is volgens de moeder nodig om (praktische) problemen bij de Servische grens te voorkomen.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens de Engelse vertaling van de Servische familiewet, luiden de artikelen 77 SFw en 78 SFw als volgt:
Individual Exercise of Parental Rights
Article 77
(1) One parent exercises parental rights alone when the other parent is unknown, has died, or is fully deprived of parental rights or legal capacity.
(2) One parent exercises parental rights alone when the child lives with this parent only, and the court has not yet made a decision on the exercise of parental rights.
(3) One parent exercises parental rights alone on the basis of a court decision when the parents do not cohabitate, and have not concluded an agreement on the exercise of parental rights.
(4) One parent exercises parental rights alone on the basis of a court decision when the parents do not cohabitate, and have concluded an agreement on joint or independent exercise of parental rights, but the court finds that this agreement is not in the best interest of the child.
(5) One parent exercises parental rights alone on the basis of a court decision when the parents do not cohabitate, if they conclude an agreement on independent exercise of parental rights, and the court finds that this agreement is in the best interest of the child.
Agreement on Independent Exercise of Parental Rights
Article 78
(1) An agreement on independent exercise of parental rights includes the parents' agreement on entrusting the common child to one parent, the agreement on the amount of contribution by the other parent to the support of the child, and the agreement on the manner of maintaining personal relations of the child with the other parent.
(2) An agreement on independent exercise of parental rights transfers the exercise of parental rights to the parent to whom the child is entrusted.
(3) The parent who does not exercise parental rights has the right and duty to support the child, to maintain personal relations with the child, and to decide, jointly and consensually with the parent exercising the parental rights, on issues that significantly influence the child's life.
(4) The issues considered to be of significant influence to the child's life, in terms of this Act, are specifically: the education of the child, larger medical interventions on the child, the change of the child’s residence, and the disposal of the child’s property of great value.
Op basis van de beslissing van de rechtbank te [woonplaats Y] is de rechtbank van oordeel dat de rechtbank te [woonplaats Y] de moeder heeft belast met de “single custody” op grond van artikel 77 lid 3
.Immers, tussen de ouders is blijkens de beslissing geen sprake van een “agreement”. Bovendien wordt artikel 77 lid 3 SFw in de beslissing expliciet aangehaald en (daarmee) aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag gelegd. De rechtbank kan uit de door de Servische wetgever gekozen rubricering van de artikelen 77 SFw en 78 SFw en uit de tekst van deze artikelen niet anders afleiden dan dat de uitzonderingen zoals opgenomen in de leden 3 en 4 van artikel 78 SFw slechts van toepassing zijn indien sprake is van, zoals dat in de titel van dat artikel is vermeld, een ‘
Agreement on Independent Exercise of Parental Rights’. Dat is hier niet het geval. De rechtbank ziet niet in op basis waarvan gesteld kan worden, zoals de vader ter zitting heeft gedaan, dat een “agreement” ook een beslissing van de rechtbank kan inhouden. De vader heeft deze stelling ook niet nader onderbouwd. Nu de rechtbank er van uitgaat dat artikel 78 SFw niet van toepassing is in het onderhavige geval en ook niet uit andere artikelen van de Servische familiewet volgt dat de moeder na toekenning van de “single custody” toestemming nodig heeft van de vader dan wel van de rechtbank om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen, komt de rechtbank tot het oordeel dat de moeder niet heeft gehandeld in strijd met een (gezags)recht van de vader. Het feit dat de vader op initiatief van de moeder (vijf maanden) na de beslissing van de rechtbank te [woonplaats Y] een toestemmingsformulier heeft getekend, acht de rechtbank onvoldoende om daaruit de conclusie te trekken dat de moeder (toch) toestemming van de vader nodig zou hebben om zich met [minderjarige] buiten Servië te vestigen. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de moeder dit formulier heeft gevraagd uit praktisch oogpunt, om zodoende problemen bij de grens te voorkomen.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat er geen sprake is van ongeoorloofde overbrenging van [minderjarige] naar Nederland door de moeder in de zin van artikel 3 van het Verdrag. De rechtbank zal het verzoek van de vader tot teruggeleiding van [minderjarige] naar Servië en de daarmee samenhangende verzoeken dan ook afwijzen. Gelet hierop behoeven de overige verweren van de moeder geen bespreking meer.
Proceskosten
Nu de moeder niet in strijd met haar gezagsrecht heeft gehandeld en de vader de in het ongelijk gestelde partij is en het hier bovendien een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank geen aanleiding de moeder te veroordelen in de proceskosten zoals door de vader is verzocht. Het verzoek van de vader hiertoe zal worden afgewezen. De rechtbank zal de proceskosten compenseren als hierna vermeld.
Bijzondere curator
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat de bijzondere curator de uitspraak van de rechtbank (en eventueel de uitspraak van het gerechtshof) met hem bespreekt. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure één maand na de datum van deze beschikking als beëindigd. De rechtbank zal aldus beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken van de vader af;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 20 december 2019 als beëindigd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.T.W. van Ravenstein, L. Koper en J.C. Sluymer, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2019.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.