ECLI:NL:RBDHA:2019:12388

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
22 november 2019
Zaaknummer
C/09/583633 / KG RK 19-1557
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de voorzitter van de wrakingskamer in een faillissementszaak

Op 19 november 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die in een faillissementszaak betrokken is, stelde dat de voorzitter van de wrakingskamer, mr. J. Eisses, partijdig was omdat hij eerder betrokken was bij de verlenging van de inbewaringstelling van verzoeker. De wrakingskamer oordeelde echter dat de enkele omstandigheid dat een rechter eerder met een zaak is bemoeid, niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van objectieve vrees voor partijdigheid. Verzoeker voerde aan dat de rechter niet anders kon dan zijn wrakingsverzoek afwijzen, gezien de eerdere overwegingen die aan de beslissing tot verlenging van de inbewaringstelling ten grondslag lagen. De wrakingskamer verwierp dit argument en stelde dat de beslissing die de voorzitter van de wrakingskamer moest nemen, wezenlijk verschilde van de eerdere beslissing over de inbewaringstelling. De wrakingskamer concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen, en wees het verzoek tot wraking af. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2019/66
zaak- /rekestnummer: C/09/583633 / KG RK 19-1557
Beslissing van 19 november 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te [plaatsnaam] ,
hierna te noemen: verzoeker,
bijgestaan door: mr. dr. drs. P.H.J. Körver mr. A. Cremer, beiden advocaat te Den Haag,
strekkende tot de wraking van
mr. J. Eisses,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbenden in deze procedure zijn:
  • mr. C.A.J.F.M. Hensen;
  • mr. B. Hammer;
  • mr. M.E. Notermans;
allen rechters in deze rechtbank, hierna tezamen aangeduid als: de meervoudige kamer;
- mr. M.M.E. van Veen-Oudenaarden; curator in het faillissement van verzoeker, hierna aangeduid als: de curator.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 18 november 2019;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 19 november 2019;
- de schriftelijke reactie van mr. Hensen, mede namens mr. Hammer en mr. Notermans van 19 november 2019.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- mr. dr. drs. P.H.J. Körver;
- mr. A. Cremer;
- mr. L.S. Koning namens de curator.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter, als voorzitter van de wrakingskamer, in de zaak met nummer C/09/583409 / KG RK 19-1543. Dit betreft de zaak waarin het verzoek van verzoeker van 14 november 2019 tot wraking van de meervoudige kamer aan de orde is.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens de schriftelijke en mondelinge toelichting het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. De rechter heeft (tezamen met twee andere rechters) bij beschikking van 17 oktober 2019 (dus nog geen vijf weken geleden) een verzoek van de curator tot verlenging van de termijn van de inbewaringstelling van verzoeker toegewezen. Gezien deze beslissing, en dan (naar de rechtbank begrijpt) met name de overwegingen die in die beschikking zijn opgenomen ter onderbouwing van die beslissing, kan niet anders dan worden geconcludeerd dat de rechter zal oordelen dat het “mr. Hessen (naar de rechtbank aanneemt: mr. Hensen) vrij staat om opnieuw een oordeel over Tuit te geven”. Gelet hierop twijfelt verzoeker aan de objectieve onpartijdigheid van de rechter.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Verzoeker heeft aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat de rechter als voorzitter betrokken was bij een eerdere verlenging van de termijn van de inbewaringstelling. Volgens vaste jurisprudentie geldt echter als uitgangspunt dat de enkele omstandigheid dat een rechter al eerder bemoeienis heeft gehad met een zaak onvoldoende is om, objectief gezien, de vrees voor partijdigheid te rechtvaardigen. Bijkomende omstandigheden op grond waarvan deze vrees kan worden aangenomen, kunnen dat anders maken. Verzoeker heeft als bijzondere omstandigheid aangevoerd dat de rechter niet anders kan dan zijn wrakingsverzoek tegen de meervoudige kamer afwijzen, gelet op de overwegingen die aan de beslissing van 17 oktober 2019 tot verlenging van de termijn van de inbewaringstelling en de afwijzing van het verwijzingsverzoek ten grondslag zijn gelegd. De wrakingskamer kan verzoeker daarin niet volgen. De beslissing die de rechter als voorzitter van de wrakingskamer dient te nemen is een volstrekt andere dan de beslissing die zij als voorzitter van de rechtbank heeft genomen over de verlenging van de termijn van de inbewaringstelling. Dit bekent dat het verzoek zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoeker p/a zijn advocaat;
• de belanghebbenden;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. T.F. Hesselink, S.M. Krans en J. Brandt, in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.E. Scheers en in openbaar uitgesproken op 19 november 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.