In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2019 een beschikking gegeven in een internationale kinderontvoeringskwestie. De vader, wonende in het Verenigd Koninkrijk, verzocht om de terugkeer van zijn minderjarige dochter naar het Verenigd Koninkrijk, nadat de moeder, die ook de Ghanese en Nederlandse nationaliteit heeft, met het kind naar Nederland was verhuisd zonder zijn toestemming. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van ongeoorloofde overbrenging en vasthouding van het kind, aangezien de vader nooit toestemming had gegeven voor het vertrek naar Nederland. De rechtbank concludeerde dat de moeder niet kon aantonen dat het kind geworteld was in Nederland, en dat er geen weigeringsgrond was om de terugkeer te verhinderen. De rechtbank gelastte de onmiddellijke terugkeer van het kind naar het Verenigd Koninkrijk, met een uiterste datum van 2 december 2019. Tevens werd de moeder veroordeeld tot betaling van de kosten die de vader had gemaakt in verband met de ontvoering en teruggeleiding.