ECLI:NL:RBDHA:2019:12375

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7086
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) door CBR

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 november 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.P. Nan. Het verzoek was gericht tegen de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De aanleiding voor het verzoek was een besluit van het CBR van 20 augustus 2019, waarin de verzoeker werd opgedragen een cursus over verantwoord rijgedrag te volgen, omdat hij op 26 juni 2019 met een snelheid van 108 km per uur door de bebouwde kom zou hebben gereden. De verzoeker stelde dat hij geen spoedeisend belang had bij de voorlopige voorziening, omdat de maand december voor hem de drukste periode van het jaar is en hij geen werkdagen kan missen voor de cursus.

De voorzieningenrechter overwoog echter dat het CBR de verzoeker de mogelijkheid had geboden om de cursusdagen, die oorspronkelijk waren vastgesteld op 3, 17, 24 december 2019 en 7 januari 2020, in overleg naar andere data te verplaatsen. Hierdoor was er volgens de voorzieningenrechter geen sprake van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, met de overweging dat, mocht de verzoeker uiteindelijk in het gelijk worden gesteld, hij de kosten van de cursus zou kunnen terugvorderen en mogelijk recht zou hebben op een schadevergoeding.

De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier mr. H.G. Egter van Wissekerke, en werd in het openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7086
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 november 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde mr. M.P. Nan),
tegen
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Bij bestreden besluit van 20 augustus 2019 heeft verweerder verzoeker opgedragen een cursus over verantwoord rijgedrag te volgen (Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer, EMG). Dit omdat verzoeker, volgens verweerder, op 26 juni 2019 met een snelheid van 108 km per uur door de bebouwde kom zou hebben gereden.
Er is thans geen sprake van ongeldigverklaring van het rijbewijs.
De voorzieningenrechter overweegt dat in dit geval een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt.
Verzoeker, werkzaam in de vishandel, stelt zich op het standpunt dat de decembermaand voor hem de drukste maand is van het jaar en hij geen werkdagen kan missen om de cursus te volgen. Uit de stukken komt echter naar voren dat verweerder verzoeker in de gelegenheid heeft gesteld de eerder op 3, 17, 24 december 2019 en 7 januari 2010 vastgelegde cursusdagen in overleg naar andere data te verplaatsen. De voorzieningenrechter gaat er daarom vanuit dat de cursusdagen na het einde van december 2019 zullen kunnen plaatsvinden.
Dat verzoeker, indien hij uiteindelijk in het gelijk wordt gesteld, ten onrechte aan de EMG zal hebben deelgenomen en het cursusbedrag daarvoor reeds heeft betaald, maakt dit niet anders. Hierbij is van belang dat, indien verzoekers bezwaar gegrond wordt verklaard, verweerder de kosten van de EMG aan verzoeker zal dienen terug te betalen en voorts dat verzoeker in dat geval de mogelijkheid heeft een (aanvullende) schadevergoeding te vragen.
Het verzoek wordt daarom als kennelijk ongegrond afgewezen vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang.
Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de voorzieningenrechter niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.