ECLI:NL:RBDHA:2019:12369

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
C/09/583409 / KG RK 19-1543
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in een civiele procedure inzake de inbewaringstelling

Op 19 november 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoeker, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting, had de wraking aangevraagd van de rechters in een procedure die betrekking had op de verlenging van zijn inbewaringstelling. De verzoeker stelde dat de voorzitter van de kamer, Chr.A.J.F.M. Hensen, eerder had geoordeeld over dezelfde zaak, wat volgens hem leidde tot een schijn van partijdigheid. De wrakingskamer oordeelde echter dat het enkele feit dat de voorzitter eerder betrokken was bij de zaak onvoldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. Bovendien werd opgemerkt dat rechters vaak met dezelfde zaken te maken krijgen, vooral binnen een klein team zoals dat van de insolventies.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2019/65
zaak- /rekestnummer: C/09/583409 / KG RK 19/1543
Beslissing van 19 november 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te [plaatsnaam] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. dr. drs. P.H.J. Körver te Den Haag,
strekkende tot de wraking van
mrs. Chr.A.J.F.M. Hensen (voorzitter), B. Hammer en M.E. Notermans (bijzitters),
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters, of de voorzitter en de bijzitters.
Belanghebbende in deze procedure is:
mr. M.M.E. van Veen-Oudenaarden, curator in het faillissement van verzoeker,
advocaat mr. M.M. Dellebeke te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 14 november 2019 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
-de schriftelijke reactie van de rechters van 15 november 2019;
- de afwijzende beslissing van de wrakingskamer op het verzoek tot wraking van
mr. J. Eisses, van 19 november 2019.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, vergezeld door zijn kantoorgenote
mr. A. Cremer;
-de curator en haar advocaat.
De rechters hebben schriftelijk laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters (meervoudige raadkamer) in de zaak met nummer C/09/17/219 inzake het verzoek van de curator tot verlenging van de inbewaringstelling van verzoeker.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting van 14 november 2019, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
1) De voorzitter heeft bij aanvang van de zitting desgevraagd niet de namen van de leden van de raadkamer opgegeven.
2) De voorzitter heeft op 19 september 2019 deelgenomen aan een raadkamer die heeft geoordeeld over hetzelfde feitencomplex en dezelfde rechtsgronden.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft de raadsman daar nog een derde grond aan toegevoegd, namelijk dat hem is gebleken dat de rechters de zitting van 14 november 2019 in zijn afwezigheid hebben heropend.
2.3.
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken. De rechters hebben niet kunnen reageren op de derde wrakingsgrond, omdat zij niet op de zitting aanwezig waren.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet blijkt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 14 november 2019 blijkt dat de voorzitter bij aanvang van de zitting op een vraag van de raadsman wel zijn eigen naam, maar niet de namen van de bijzitters heeft genoemd. De wrakingskamer overweegt dat er geen wettelijke verplichting bestaat voor rechters om zich bij aanvang van de zitting voor te stellen, maar dat de namen worden genoemd als daarom wordt gevraagd. In dat licht vindt de wrakingskamer het ongelukkig dat de voorzitter de namen van de bijzitters niet (direct) genoemd heeft. Het enkele niet noemen van die namen op dat moment levert naar het oordeel van de wrakingskamer echter nog geen (schijn van) partijdigheid op jegens verzoeker.
3.3.
Ten tweede is aan het verzoek ten grondslag gelegd dat dezelfde voorzitter eerder heeft geoordeeld over hetzelfde feitencomplex en dezelfde rechtsgronden in een zaak jegens verzoeker. Deze grond ziet op de voorzitter en niet op de bijzitters, zodat de wrakingskamer dit verzoek opvat als gericht tegen alleen de voorzitter.
3.4.
De wrakingskamer verwijst in dit verband naar aanbeveling 16 van de ‘Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak’ van januari 2004, die luidt dat de rechter zich ervan bewust moet zijn dat zijn onpartijdigheid ter discussie kan komen te staan vanwege zijn eerdere bemoeienis als rechter met een bepaalde zaak. De enkele omstandigheid dat een rechter al eerder bemoeienis heeft gehad met een zaak is echter onvoldoende om partijdigheid aan te nemen (zie HR 15 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD4004 en EHRM 24 mei 1989, NJ 1990, 627). Bijkomende omstandigheden kunnen dit anders maken.
3.5.
Het enkele feit dat de voorzitter heeft deelgenomen aan een eerdere beslissing met betrekking tot de bewaring van verzoeker is op zichzelf dus onvoldoende om te concluderen dat sprake is van vooringenomenheid of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. De wrakingskamer is van oordeel dat uit hetgeen verzoeker heeft aangevoerd, niet is gebleken van enige bijkomende omstandigheid die dat anders maakt.
3.6.
De wrakingskamer merkt nog op dat verzoeker er rekening mee zal moeten houden dat regelmatig dezelfde rechters zullen oordelen over eenzelfde kwestie. Het aantal rechters werkzaam binnen het team Insolventies van deze rechtbank is relatief klein en de raadkamer die over de bewaring oordeelt wordt voorgezeten door een kleine, vaste groep rechters. Ook overigens bestaat voor iedere justitiabele de kans dat hij met rechters te maken krijgt die al eerder over (een aspect van) zijn zaak hebben geoordeeld.
3.7.
De derde wrakingsgrond is pas tijdens de mondelinge behandeling toegevoegd. De wrakingskamer acht dat toelaatbaar gezien het tijdstip waarop de betreffende omstandigheden kenbaar werden aan de advocaat van verzoeker. Aangevoerd is dat de zitting van 14 november 2019 in afwezigheid van de raadsman is heropend. De wrakingskamer stelt aan de hand van het proces-verbaal van de zitting vast dat de zitting is onderbroken nadat de raadsman het wrakingsverzoek had gedaan, om te proberen om diezelfde dag nog een ad hoc wrakingskamer samen te stellen. Toen bleek dat dit niet ging lukken, is enige tijd later de zitting voortgezet, waarbij de zaak niet verder inhoudelijk is behandeld. Wel is medegedeeld dat de behandeling van het wrakingsverzoek op maandag 18 november 2019 zou plaatsvinden. Daarnaast is de termijn van de inbewaringstelling met drie dagen verlengd.
3.8.
Uit artikel 6.2 van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Den Haag blijkt dat de rechter wiens wraking is verzocht zich na het wrakingsverzoek onthoudt van verdere bemoeiingen met de zaak, voor zover die uitstel gedogen of door andere rechters kunnen worden verricht. De wrakingskamer ziet de mededeling over het verdere verloop van de behandeling van het wrakingsverzoek als een louter organisatorische mededeling, terwijl het besluit om de termijn van de inbewaringstelling met drie dagen te verlengen een beslissing was die geen uitstel duldde, zoals bedoeld in het Wrakingsprotocol. Hieruit kan geen aanwijzing voor enige vooringenomenheid van de rechters of voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor volgen.
3.9.
Datzelfde geldt voor het feit dat de raadsman van verzoeker niet aanwezig was toen de zitting werd voortgezet. Diens beslissing om tijdens de onderbreking van de zitting naar zijn kantoor te gaan, waardoor hij niet op tijd terug kon zijn, komt voor zijn risico.
3.10.
Gelet op het voorgaande zal het wrakingsverzoek worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
 verzoeker, via zijn advocaat mr. dr. drs. P.H.J. Körver;
 de curator in de hoofdzaak mr. M.M.E. van Veen-Oudenaarden, en haar advocaat mr. M.M. Dellebeke te Den Haag;
 de rechters.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J. Eisses, O.M. Harms en J.C. Sluymer in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.N. van Limpt-Schrover en in openbaar uitgesproken op 19 november 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.