ECLI:NL:RBDHA:2019:12304

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6971
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking Nederlanderschap op basis van nationale veiligheid

Op 19 november 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, verblijvende in Turkije, een voorlopige voorziening vroeg tegen de intrekking van haar Nederlanderschap door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De intrekking was gebaseerd op artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, omdat verzoekster zich zou hebben aangesloten bij een organisatie die deelneemt aan een internationaal gewapend conflict, wat een bedreiging voor de nationale veiligheid zou vormen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent voor een voorlopig rechtmatigheidsoordeel en dat er een belangenafweging moest plaatsvinden. Hierbij werd het belang van de nationale veiligheid zwaarder gewogen dan het belang van verzoekster bij schorsing van het besluit. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat de kinderen van verzoekster recht hebben op toegang en verblijf in Nederland, maar dat verzoekster ook de mogelijkheid heeft om met haar kinderen naar Marokko te reizen. De mondelinge behandeling van het beroep is gepland op 21 januari 2020.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6971
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 november 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , verblijvende te Turkije, verzoekster

(gemachtigde mr. P.J. Schüller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 31 oktober 2019 heeft verweerder het Nederlanderschap van verzoekster ingetrokken en haar ongewenst verklaard.
Verzoekster heeft tegen die besluiten op 31 oktober 2019 beroep ingesteld bij rechtbank Zeeland-West-Brabant. In samenhang met het beroep tegen het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap (bestreden besluit) heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de beroepen en het verzoek om een voorlopige voorziening ter behandeling aan deze rechtbank gezonden. De rechtbank heeft deze op 4 november 2019 ontvangen. De beroepen zijn geregistreerd onder zaaknummers SGR 19/6972 en 19/8437.
Bij brief van 12 november 2019 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 13 november 2019 heeft verzoekster het petitum van het verzoek om een voorlopige voorziening uitgebreid.

Overwegingen

1.
Verzoekster is op [geboortedatum] 1995 in [plaats] geboren uit Marokkaanse ouders. Haar ouders verkregen op hun verzoek op 1 [geboortedatum] 1998 de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster heeft als minderjarig kind gedeeld in de verkrijging van het Nederlanderschap van haar ouders. Verzoeksters ouders, en ook verzoekster zelf, behielden daarbij de Marokkaanse nationaliteit.
Verzoekster is op 9 januari 2014 wegens vertrek uit Nederland uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen van de gemeente [plaats] .
Op 30 oktober 2019 heeft verzoekster zich met haar Nederlandse kinderen gemeld bij de Nederlandse ambassade te Ankara (Turkije) met het verzoek om hulp en teruggeleiding naar Nederland. De kinderen ontlenen hun Nederlanderschap door geboorte aan hun moeder.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het Nederlanderschap van verzoekster krachtens artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) ingetrokken. Aanleiding daartoe is dat verzoekster zich heeft aangesloten bij een organisatie die deelneemt aan een internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormt voor de Nederlandse nationale veiligheid. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst van 27 september 2019. Daarin is het volgende vermeld:

“Betrokkene is medio juli 2013 uitgereisd naar Syrië. Zij is daar eind juli 2013 (Islamitisch) getrouwd met een ISIS-strijder. In die tijd verheerlijkte zij openlijk de werkwijze van ISIS, daarnaast poseerde betrokkene met een automatisch vuurwapen.

Betrokkene bleef ook na 11 maart 2017 aangesloten bij ISIS. Betrokkene deed pro-ISIS uitlatingen via sociale media en faciliteerde bij de verspreiding van pro-ISIS uitlatingen in het (semi-)openbaar. Zo spreekt verzoekster publiekelijk positief over haar leven in een gebied waarin de religieuze politie van ISIS actief is. Verder maakt verzoekster het in 2018 mede mogelijk dat het martelaarschap via sociale media wordt verheerlijkt en een afbeelding van een aanslagmiddel wordt gedeeld.
Betrokkene was tot begin 2019 in het door ISIS gecontroleerd gebied en bevond zich in het voorjaar van 2019 in een Koerdisch kamp. Betrokkene heeft in Syrië twee kinderen gekregen; [A] , geboren omstreeks [geboortedatum] 2015 en [B] , geboren omstreeks [geboortedatum] 2016.”
Volgens verweerder laat de inhoud van het ambtsbericht ten aanzien van verzoekster geen twijfel bestaan over de vraag of verzoekster is afgereisd naar Syrië, zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie en voor of ten behoeve daarvan feitelijke handelingen heeft verricht. Bovendien blijkt volgens verweerder uit het ambtsbericht dat de handelingen en gedragingen waarmee verzoekster in verband wordt gebracht zich tevens voordeden ná 11 maart 2017. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat wordt voldaan aan de vereisten voor intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, vierde lid, van de RWN.
3. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen in de zin dat
- de intrekking wordt opgeschort en verzoekster wordt behandeld alsof zij de Nederlandse nationaliteit heeft totdat op het beroepschrift zal zijn beslist en
- het verweerder wordt verboden om de Marokkaanse autoriteiten aan te zetten, te faciliteren of behulpzaam te zijn met uitzetting van Turkije naar Marokko tegen de wil van verzoekster.
4. De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang in deze zaak gegeven.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een zodanig complexe zaak dat de voorlopige voorzieningsprocedure zich in dit geval niet leent voor een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. Deze rechtbank heeft aanleiding gezien om de beroepen met betrekking tot intrekking van het Nederlanderschap en de ongewenstverklaring versneld te behandelen. De mondelinge behandeling van de beroepen door een meervoudige kamer is voorzien op 21 januari 2020, dus over acht weken. De voorzieningenrechter zal zich in deze zaak beperken tot een belangenafweging. Daarbij wordt het belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit afgewogen tegen het belang van verzoekster bij schorsing van het bestreden besluit.
Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor de rechtbank in de beroepsprocedure.
6. Verzoekster bevindt zich met haar twee kinderen in detentie in Turkije. Kort samengevat stelt zij dat nu de intrekking van haar Nederlanderschap in de weg staat aan de rechten van haar Nederlandse kinderen om in Nederland te verblijven, zij in ieder geval tijdens de procedure tegen die intrekking moet worden behandeld als Nederlandse in het belang van haar kleine minderjarige kinderen.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat toewijzing van de gevraagde voorziening, gelet op het doel en de achtergrond van artikel 14, vierde lid, van de RWN lijnrecht zou ingaan tegen het doel en de strekking van de wet. Verweerder heeft in zijn verweerschrift nader toegelicht wat het doel van dit artikellid is. Doel van deze wijziging in de RWN is de dreiging weg te nemen van terroristische activiteiten in Nederland, of een van de andere landen van het Koninkrijk, die uitgaat van personen die zich in het buitenland hebben aangesloten bij een terroristische organisatie. Het is een preventieve maatregel. De wetgever meende dat terugkeer van personen die zich hebben aangesloten bij jihadistische organisaties die zich met geweld keren tegen westerse landen, moet worden voorkomen. Intrekking van het Nederlanderschap verhindert legale terugkeer naar het Koninkrijk en bemoeilijkt de feitelijke terugkeer, en kan daarom bijdragen aan de bescherming van de nationale veiligheid. De combinatie met een ongewenstverklaring beoogt toegang tot het Koninkrijk te verhinderen. De wetgever heeft er op gewezen dat het kabinetsbeleid is (geweest) om personen die met jihadistische intenties willen uitreizen naar Syrië en Irak tegen te houden. Het vierde lid van artikel 14 van de RWN is bedoeld voor personen bij wie dat niet is gelukt. Het uitgangspunt is dat in alle gevallen waarin wordt voldaan aan de voorwaarden, de nationaliteit wordt ingetrokken. Gelet op doel en achtergrond van artikel 14, vierde lid, van de RWN en de bedoeling van de wetgever, is duidelijk dat toewijzing van de gevraagde voorziening lijnrecht zou ingaan tegen doel en strekking van de wet. Het ligt niet in de rede iemand (voorlopig) toe te laten tot Nederland als het doel van de intrekking van het Nederlanderschap, waartegen hij of zij opkomt, is om dat nu juist te voorkomen met het oog op de nationale veiligheid. Verweerder heeft in dit kader nog gesteld dat verweerder er belang bij heeft dat verzoekster niet als Nederlander behoeft te worden behandeld en niet kan terugkeren naar Nederland en dat dit niet anders wordt als verzoekster bij terugkeer in voorlopige hechtenis zou worden genomen, alleen al omdat ook dan gevaar van verzoekster uitgaat, bijvoorbeeld door mogelijke invloed van haar op anderen, en omdat terugkeer in de Nederlandse samenleving dan niet kan worden uitgesloten.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster zich met haar twee kinderen in vreemdelingendetentie in Turkije bevindt. Tegenover het belang van verzoekster bij behoud van haar Nederlanderschap en de wens om bij de behandeling van haar beroep aanwezig te zijn staat het algemeen belang van de nationale veiligheid. Gelet echter op de onomkeerbare gevolgen van een schorsing van het bestreden besluit is de voorzieningenrechter van voorlopig oordeel dat het belang van de nationale veiligheid boven het belang van verzoekster gesteld mag worden. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de kinderen recht hebben op toegang en verblijf in Nederland en dat verzoekster de keuze heeft om haar kinderen naar Nederland te laten reizen en alhier te laten opvangen. Voorts is onbetwist dat verzoekster en haar kinderen op grond van hun Marokkaanse nationaliteit verblijf kunnen zoeken in Marokko.
9. Wat betreft verzoeksters verzoek aan de voorzieningenrechter te bepalen dat het verweerder wordt verboden om de Marokkaanse autoriteiten aan te zetten, te faciliteren of behulpzaam te zijn met uitzetting van Turkije naar Marokko tegen de wil van verzoekster overweegt de voorzieningenrechter dat dit verzoek buiten de reikwijdte van het verzoek om een voorlopige voorziening valt, nu het bestreden besluit daarop niet ziet.
10. Gelet op het voorgaande doet de voorzieningenrechter onder toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zonder zitting uitspraak.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek als kennelijk ongegrond af.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.