ECLI:NL:RBDHA:2019:1230

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
NL19.1042
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Oeigoerse vluchteling wegens veroordeling voor bijzonder ernstig misdrijf en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke beroep van een eiser met de Chinese nationaliteit, die een asielaanvraag had ingediend. De aanvraag, ingediend op 12 mei 2014, werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser, die als Oeigoer wordt beschouwd, had een inreisverbod van tien jaar opgelegd gekregen na een veroordeling voor een bijzonder ernstig misdrijf, namelijk poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 26 december 2014 in het asielzoekerscentrum Dronten zijn echtgenote en stiefzoon met een mes heeft aangevallen, wat leidde tot een veroordeling tot 4 jaar en 6 maanden gevangenisstraf op 10 februari 2016.

Tijdens de zitting op 7 februari 2019 heeft de rechtbank de verklaringen van de eiser beoordeeld. De eiser betwistte de geloofwaardigheid van de afwijzing van zijn asielaanvraag, met name de stelling dat zijn uitreis uit China illegaal was. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de verklaringen van de eiser over zijn uitreis tegenstrijdig waren. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar China problemen zou ondervinden, en dat zijn gedrag een actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving vormde. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag en het opgelegde inreisverbod bevestigd, en het beroep van de eiser ongegrond verklaard.

De rechtbank benadrukte dat de ernst van het gepleegde misdrijf, de omstandigheden waaronder het plaatsvond, en het gebrek aan spijt van de eiser, voldoende grond vormden voor de beslissing om de asielaanvraag af te wijzen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiser geen bijzondere omstandigheden had aangetoond die een inreisverbod van tien jaar onevenredig zouden maken. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.1042

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

ProcesverloopBij besluit van 16 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 12 mei 2014 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Voorts is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.1043, plaatsgevonden op 7 februari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Abbas. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Chinese nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1970.
2. Eiser heeft verklaard dat hij in China is gediscrimineerd vanwege zijn Oeigoerse afkomst. Hij is op 10 januari 2010 door de politie in zijn winkel opgepakt vanwege het hulp bieden aan verboden organisaties. Hij heeft China verlaten vanwege de problemen van zijn inmiddels overleden echtgenote [X]. Hij heeft verklaard op 3 mei 2014 China samen met zijn echtgenote en stiefzoon te hebben verlaten, nadat hij een grote som geld heeft betaald aan een smokkelaar die paspoorten en een Turks visum heeft geregeld.
3. Verweerder heeft eisers verklaringen geloofwaardig geacht, behalve eisers verklaring dat hij met behulp van een smokkelaar China illegaal heeft uitgereisd. Verweerder beschouwt eiser als verdragsvluchteling, omdat aannemelijk is dat eiser door zijn lange verblijf in het buitenland te vrezen heeft voor verscherpte aandacht van de Chinese autoriteiten. Eiser zal daarom niet gedwongen worden uitgezet naar China. Volgens verweerder is echter sprake van contra-indicaties die verlening van een asielvergunning in de weg staan en waardoor op eiser wel de plicht rust Nederland uit eigen beweging te verlaten. Eiser is bij vonnis van 10 februari 2016 van de meervoudige strafkamer Midden-Nederland onherroepelijk veroordeeld tot 4 jaar en 6 maanden gevangenisstraf wegens poging tot doodslag. Op 26 december 2014 heeft eiser in het asielzoekerscentrum Dronten zijn echtgenote en stiefzoon meerdere keren met een mes gestoken. Verweerder kwalificeert dit als een bijzonder ernstig misdrijf. Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) heeft verweerder de aanvraag daarom afgewezen als kennelijk ongegrond.
Omdat eisers persoonlijke gedrag volgens verweerder een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, heeft verweerder eiser een vertrektermijn onthouden en aan hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van 10 jaar.
4.1
Eiser is het niet een met het bestreden besluit. Hij betwist dat zijn illegale uitreis ongeloofwaardig is. Zijn eerdere verklaring dat een smokkelaar paspoorten en een visum had geregeld is niet tegenstrijdig aan de latere verklaring dat hij dit bij een groot corrupt reisbureau had aangevraagd. Verder stelt eiser wel degelijk persoonlijk van de Chinese autoriteiten te vrezen te hebben vanwege de problemen die zijn echtgenote heeft ondervonden.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers verklaringen over het verkrijgen van het Turkse visum terecht als tegenstrijdig heeft aangemerkt. Zo heeft eiser in het eerste gehoor verklaard dat hij een grote som geld heeft betaald aan een reisagent, die voor hem en zijn gezin de reis naar Turkije heeft geregeld. Of hij hiervoor een visum nodig had wist eiser niet. De rechtbank volgt verweerder dit deze verklaring niet valt te rijmen met de verklaring tijdens het aanvullende nader gehoor op 14 september 2018 dat eiser zelf een Turks visum heeft geregeld bij een groot reisbureau in Beijing. Dat eiser daarbij verklaard heeft dat dit grote reisbureau corrupt is, maakt dit niet anders. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer problemen zal ondervinden vanwege de problemen die zijn inmiddels overleden echtgenote heeft ondervonden voorafgaand aan hun vertrek. Immers, eiser heeft na 2010 geen persoonlijke problemen ondervonden tot aan zijn vertrek in mei 2014.
5.1
Eiser voert verder aan dat het door hem gepleegde misdrijf weliswaar ernstig is, maar niet zo bijzonder ernstig dat dit als contra-indicatie de verlening van een asielvergunning in de weg zou staan. Hij benadrukt dat het een eenmalig incident was in de familiaire sfeer en dat hij geen actueel gevaar voor de openbare orde vormt. Hij is veroordeeld voor poging tot doodslag en niet voor poging tot moord, hij wilde zich verweren en is hierin doorgeschoten. Eiser heeft wel degelijk spijt hoe het allemaal gelopen is. Daarbij maakt het feit dat het misdrijf op het asielzoekerscentrum plaatsvond en dat een medebewoner ongewild getuige is geweest niet dat sprake was van een misdrijf in de openbare ruimte.
5.2
Op grond van artikel 3.105c, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij verdragsvluchteling is als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van die toelatingsgrond slechts worden geweigerd indien de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf en een gevaar vormt voor de gemeenschap.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het misdrijf waarvoor eiser is veroordeeld op goede gronden en voldoende gemotiveerd als bijzonder ernstig heeft aangemerkt. Eiser heeft meerdere keren met een mes ingestoken op zijn echtgenote en stiefzoon, met het opzet hen te doden. Uit het strafvonnis van 10 februari 2016 blijkt dat eiser na de eerste confrontatie naar de keuken is gegaan om een mes te pakken. Vervolgens is hij teruggegaan naar de slaapkamer en heeft beiden forse steekwonden toegebracht. Die verwondingen zijn verder niet aan te merken als afweerletsel. Hiermee heeft eiser op grove wijze inbreuk gemaakt op hun lichamelijk integriteit. Ook heeft verweerder terecht meegewogen dat bewoners van het asielzoekerscentrum hiervan ongewild getuige zijn geweest, hetgeen voor grote onrust heeft geleid. Dat eiser een gevaar vormt voor de gemeenschap heeft verweerder ook mogen aannemen. Hierbij heeft verweerder terecht meegewogen dat eiser heeft aangegeven geen spijt te hebben. Eiser heeft weliswaar verklaard te betreuren hoe alles verlopen is, maar tegelijkertijd uit hij geen berouw voor zijn daad. Ter zitting heeft eiser zijn eerdere verklaring herhaald, namelijk dat zijn echtgenote en stiefzoon ondankbaar waren na wat hij voor hen had gedaan. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser zijn daad hiermee probeert te bagatelliseren en dat eiser de ernst van zijn daad dan ook niet lijkt in te zien. Het betoog dat eiser zich wilde verweren, is door de strafrechter gemotiveerd verworpen. In dit verband lijkt de spijt die eiser aan het eind van de zitting zegt te hebben meer ingegeven door de situatie waarin hij zelf verkeert dan door wat hij zijn echtgenote en stiefzoon heeft aangedaan. Dat eiser zich tijdens zijn detentie goed gedraagt weegt onvoldoende op tegen het voorgaande. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de verlening van een asielvergunning dan ook kunnen weigeren.
6.1
Eiser voert ten aanzien van het inreisverbod aan dat geen sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Hij vergelijkt zijn zaak met een uitspraak waarin een inreisverbod voor de duur van tien jaar gerechtvaardigd werd geacht, omdat (anders dan in zijn geval) sprake was van stelselmatige diefstal en geweldsmisdrijven waarbij de kans op recidive aanwezig was. Eiser voert aan dat het inreisverbod onevenredig negatieve gevolgen voor hem heeft. Hij heeft niet de documenten of middelen om naar een willekeurig derde land te vertrekken. Dit vertrek zou reeds daarom een schending van artikel 3 van het EVRM inhouden. Daarbij is het volgens eiser mogelijk dat dit derde land eiser in strijd met het verbod van refoulement wel gedwongen naar China zal uitzetten.
6.2
Verweerder heeft een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd op de grond dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde of de openbare veiligheid, zoals bedoeld in artikel 6.5a, vijfde lid, van het Vb. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. Niet gebleken is van een positieve gedragsverandering. Hij blijft benadrukken dat zijn echtgenote en stiefzoon ondankbaar waren. Verweerder heeft daarbij terecht de omstandigheid betrokken dat eiser geen spijt toont, althans niet van zijn daad. Hoewel eisers daad binnen zijn gezin heeft plaatsgevonden, kan zijn stelling dat geen sprake is van recidivegevaar daarom niet zonder meer worden gevolgd. Eisers vergelijking met een zaak waarbij sprake was van stelselmatige diefstal en geweldsmisdrijven, gaat naar het oordeel van de rechtbank reeds vanwege het verschil in aard van deze delicten niet op. Eiser heeft niet onderbouwd waarom een inreisverbod voor de duur van tien jaar voor hem gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn. Met betrekking tot eisers stelling dat hij geen toegang heeft tot een derde land, volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat het aan eiser is hiertoe inspanningen te verrichten. Dat er geen derde land is waar eisers recht op bescherming tegen gedwongen terugkeer naar China gerespecteerd wordt, heeft eiser geenszins onderbouwd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.