ECLI:NL:RBDHA:2019:1230
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Oeigoerse vluchteling wegens veroordeling voor bijzonder ernstig misdrijf en inreisverbod
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke beroep van een eiser met de Chinese nationaliteit, die een asielaanvraag had ingediend. De aanvraag, ingediend op 12 mei 2014, werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser, die als Oeigoer wordt beschouwd, had een inreisverbod van tien jaar opgelegd gekregen na een veroordeling voor een bijzonder ernstig misdrijf, namelijk poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 26 december 2014 in het asielzoekerscentrum Dronten zijn echtgenote en stiefzoon met een mes heeft aangevallen, wat leidde tot een veroordeling tot 4 jaar en 6 maanden gevangenisstraf op 10 februari 2016.
Tijdens de zitting op 7 februari 2019 heeft de rechtbank de verklaringen van de eiser beoordeeld. De eiser betwistte de geloofwaardigheid van de afwijzing van zijn asielaanvraag, met name de stelling dat zijn uitreis uit China illegaal was. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de verklaringen van de eiser over zijn uitreis tegenstrijdig waren. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar China problemen zou ondervinden, en dat zijn gedrag een actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving vormde. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag en het opgelegde inreisverbod bevestigd, en het beroep van de eiser ongegrond verklaard.
De rechtbank benadrukte dat de ernst van het gepleegde misdrijf, de omstandigheden waaronder het plaatsvond, en het gebrek aan spijt van de eiser, voldoende grond vormden voor de beslissing om de asielaanvraag af te wijzen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiser geen bijzondere omstandigheden had aangetoond die een inreisverbod van tien jaar onevenredig zouden maken. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.