ECLI:NL:RBDHA:2019:12288

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
C/09/580722 / FT RK 19/1308
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsaanvraag door franchisegever tegen franchisenemer met betwisting van schuldeisersverzuim

In deze zaak heeft KFC HOLDINGS B.V. een faillissementsaanvraag ingediend tegen MA ROYAL B.V., een franchisenemer. De rechtbank heeft op 19 november 2019 uitspraak gedaan in deze faillissementsprocedure. KFC HOLDINGS B.V. stelt dat MA ROYAL B.V. in een toestand verkeert waarin zij heeft opgehouden te betalen, omdat zij de vordering van KFC HOLDINGS B.V. onbetaald laat. MA ROYAL B.V. betwist dit en stelt dat de vordering betaald had kunnen worden als KFC HOLDINGS B.V. de kandidaat-koper had goedgekeurd. De rechtbank heeft de argumenten van MA ROYAL B.V. beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake is van schuldeisersverzuim, omdat MA ROYAL B.V. niet in staat is om aan haar verplichtingen te voldoen. De rechtbank oordeelt dat KFC HOLDINGS B.V. niet misbruik maakt van haar bevoegdheid om faillissement aan te vragen, aangezien zij zich beroept op de vereisten uit de franchiseovereenkomst. De rechtbank heeft de faillissementsaanvraag toegewezen en MA ROYAL B.V. in staat van faillissement verklaard. De rechtbank benoemt mr. D. Nobel tot rechter-commissaris en mr. K.C. Mensink als curator. De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure als hoofdinsolventieprocedure kan worden geopend, omdat het centrum van voornaamste belangen van MA ROYAL B.V. in Nederland ligt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer : C/09/580722 / FT RK 19/1308
insolventienummer: C/09/19/[000] F
uitspraakdatum : 19 november 2019
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KFC HOLDINGS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
advocaat: mr. R. van Neck,
heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MA ROYAL B.V.,
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [00000000],
statutair gevestigd te 's-Gravenhage,
correspondentieadres: [postcode en plaats, adres],
vestigingsadres: [postcode en vestigingsplaats, adres],
handelend onder de naam MA ROYAL T.H.O.D.N. KFC LEYWEG,
verweerster,
advocaat: mr. S. El Hadouchi.

1.Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
-het verzoekschrift met bijlagen
-het verweerschrift met bijlagen
-de spreekaantekeningen van mr. Van Neck
-de pleitnotitie van mr. El Hadouchi.
Het verzoek is in raadkamer behandeld op 22 oktober 2019. Daarbij zijn verschenen:
namens verzoekster: de heer [A], bijgestaan door mr. Van Neck en mr. Den Butter
Namens verweerster: [B], bijgestaan door mr. El Hadouchi.
Op 12 november 2019 is de behandeling voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
namens verzoekster: [A], bijgestaan door mr. Den Butter.
Namens verweerster: [B], bijgestaan door mr. El Hadouchi en mr M. van Benthem.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.Stellingen van partijen

Verzoekster stelt dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen, nu zij de vordering van verzoekster onbetaald laat, en er bovendien sprake is van een of meer vorderingen van andere schuldeisers die onbetaald zijn gebleven.
De vordering van verzoekster bestaat uit onbetaalde franchisevergoedingen en marketingvergoedingen die verweerster op basis van een franchiseovereenkomst, gesloten tussen partijen op 7 juni 2016, verschuldigd is. De steunvorderingen betreffen vorderingen van de belastingdienst ter zake van loonheffingen en van het Pensioenfonds Horeca & Catering in verband met niet betaalde bijdragen.
Verweerster heeft de vordering van verzoekster en de steunvorderingen erkend.
Het verweer bestaat - zakelijk weergegeven - uit de volgende stellingen:
Primair, aldus verweerster, is verzoekster niet bevoegd om enige executiemaatregel te nemen, nu er sprake is van schuldeisersverzuim. Verweerster wenste door verkoop van de activa in twee restaurants, (waarvan één geëxploiteerd door haar zelf en het andere geëxploiteerd door een zusteronderneming) geld te genereren om de vordering van verzoekster te voldoen. Over die voorgenomen verkoop hebben partijen overleg gevoerd en op 14 mei 2019 een
‘letter of intent’ ondertekend, waarin de indicatieve waarde van de twee restaurants tezamen werd begroot op 1,2 miljoen euro. Verweerster heeft echter zonder enige onderbouwing aan twee kandidaat-kopers, die door verzoekster zijn aangedragen en die een bod hebben gedaan van 1,2 miljoen, respectievelijk 1,4 miljoen euro, haar goedkeuring onthouden. Dit vormt een beletsel aan de zijde van verzoekster waardoor het voor verweerster onmogelijk is geworden om aan haar financiële verplichtingen te voldoen.
Subsidiairvoert verweerster aan dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat verzoekster het faillissement aanvraagt, nu verzoekster zelf actief verhindert dat verweerster haar schuld voldoet. Een toewijzing van de faillissementsaanvraag zou de verkoop van het restaurant tegen marktwaarde onmogelijk maken en zou leiden tot een enorme kapitaalvernietiging. Het belang van verzoekster om haar vordering betaald te krijgen kan worden bereikt met een veel minder ingrijpende maatregel, namelijk het toestaan van de verkoop van het restaurant.
Meer subsidiairstelt verweerder dat verzoekster misbruik maakt van haar bevoegdheid om het faillissement aan te vragen, nu zij dit aanvraagt met geen ander doel dan om de restaurants door haar of door een aan haar gelieerde partij tegen liquidatiewaarde te kunnen opkopen.

3.beoordeling

De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, Verordening 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie (herschikking IVO),
bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt.
De rechtbank verwerpt de door verweerster gevoerde verweren op de volgende gronden.
Ingevolge artikel 6:58 BW is een schuldeiser in verzuim, wanneer nakoming van de verbintenis verhinderd wordt doordat hij de daartoe noodzakelijke medewerking niet verleent of doordat een ander beletsel van zijn zijde opkomt, tenzij de oorzaak van de verhindering hem niet kan worden toegerekend. Eén van de vereisten voor het intreden van schuldeisersverzuim is dat de schuldenaar bereid is en in staat is na te komen. Tijdens de behandeling in raadkamer op 22 oktober 2019 is door de raadsman van verweerster desgevraagd meegedeeld dat verweerster niet in staat is de vordering te voldoen. Daarmee is niet voldaan aan het genoemde vereiste. Van schuldeisersverzuim is dus geen sprake. Verzoekster heeft haar bevoegdheid om het faillissement aan te vragen dus niet verloren.
Het verweer dat de faillissementsaanvraag naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is volgt de rechtbank evenmin. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat op de rechtsverhouding tussen verzoekster als franchisegever en verweerster als franchisenemer van toepassing is de door hen op 7 juni 2016 ondertekende franchiseovereenkomst. In artikel 14.4 van deze overeenkomst is vastgelegd dat bij een voorgenomen verkoop van enig belang in de franchise onderneming, verweerster verzoeker in kennis zal stellen van “the agreed terms and conditions” tussen verkoper en kandidaat koper. In artikel 14.2 zijn partijen overeengekomen dat de franchisenemer niet zal verkopen zonder de voorafgaande schriftelijke goedkeuring van de franchisegever ten aanzien van de voorgestelde kandidaat koper. Verzoekster heeft in dit verband onbetwist aangevoerd dat zij als franchisegever ten aanzien van de eerste twee door verweerster aangedragen kandidaat-kopers nimmer “agreed terms and conditions”, te weten een concept koopovereenkomst heeft ontvangen, om welke reden zij deze kandidaat-kopers niet heeft goedgekeurd.
Verzoekster heeft daarentegen haar voorkeur kenbaar gemaakt voor een andere, derde kandidaat-koper. Tijdens de behandeling in raadkamer op 22 oktober 2019 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoek aangehouden voor een periode van vier weken om verweerster in de gelegenheid te stellen om met deze derde koper overeenstemming te bereiken. Verweerster heeft in raadkamer te kennen gegeven de door deze derde partij aangeboden prijs te accepteren (500.000 euro voor beide restaurants). Op deze wijze zou de vordering alsnog kunnen worden voldaan en een faillissement worden afgewend. Tijdens de daaropvolgende mondelinge behandeling van 12 november 2019 is echter helaas gebleken dat deze derde partij zich heeft terug getrokken.
Onder deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat het aanvragen van het faillissement naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het belang van aanvraagster is, dat haar vordering voldaan wordt. Daarmee is haar belang bij een faillissement gegeven, nu een faillissement zal leiden tot het te gelde maken van het vermogen van de onderneming met als doel de schuldeisers (voor zover en zoveel mogelijk) te voldoen. Een verder uitstel van betaling wordt niet gerechtvaardigd door de belangen van verweerster, nu er geen uitzicht bestaat op een onderhandse verkoop van de activa van verweerster buiten faillissement binnen een korte termijn. Op grond van dezelfde overwegingen is van misbruik van bevoegdheid evenmin sprake. De enkele stelling dat verzoekster het faillissement met geen ander doel aanvraagt dan om zichzelf in de gelegenheid te stellen de restaurants tegen liquidatiewaarde te kopen, is daartoe onvoldoende. Benoeming van een onafhankelijke curator die tot taak heeft de belangen van alle schuldeisers te dienen en het vermogen van gefailleerde tegen een zo hoog mogelijke prijs te gelde te maken, vormt een voldoende waarborg tegen de vrees dat verzoekster er op uit zou zijn om zich ten koste van mogelijk andere schuldeisers te bevoordelen.
Nu verweerster de vordering van verzoekster en het bestaan van de steunvorderingen erkent, is de rechtbank summierlijk gebleken van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat verweerster)in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen en van het vorderingsrecht van verzoekster. Het faillissement dient dan ook uitgesproken te worden.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart
MA ROYAL B.V., voornoemd, in staat van faillissement;
- verstaat dat deze insolventieprocedure een hoofdinsolventieprocedure is als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Verordening 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie (herschikking IVO);
- benoemt tot rechter-commissaris mr. D. Nobel
en stelt aan als curator mr. K.C. Mensink,
advocaat te 's-Gravenhage;
- geeft last aan de curator tot het openen van aan gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Gewezen door mr. W.J. Don, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2019 om 10:00 uur, in tegenwoordigheid van mr. J.J.P. van Wieringen, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene die is verschenen en aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.