ECLI:NL:RBDHA:2019:1228

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1517
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proportionaliteit van tijdelijke tewerkstelling in het kader van onderzoek naar verstoorde arbeidsrelatie binnen het militair ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de Dienst Speciale Interventies (DSI), en de staatssecretaris van Defensie. De eiser was sinds 15 februari 2016 gedetacheerd bij de DSI en kreeg op 28 juni 2017 te maken met een melding van een verstoorde arbeidsrelatie (VAR) door zijn leidinggevende. Naar aanleiding van deze melding heeft de staatssecretaris verschillende besluiten genomen, waaronder de tijdelijke tewerkstelling van de eiser bij het Marine Training Command (MTC) en de beëindiging van zijn toelage onregelmatige dienst (TOD). De eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, omdat hij van mening was dat de staatssecretaris niet in redelijkheid tot deze maatregelen had kunnen komen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de tijdelijke tewerkstelling heeft opgelegd in het belang van de DSI, gezien de ernst van de meldingen over de gedragingen van de eiser. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris proportioneel heeft gehandeld door de eiser tijdelijk elders te werk te stellen, en dat de beëindiging van de TOD niet onevenredig was. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser niet kon terugvallen op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen waren gedaan die gerechtvaardigde verwachtingen wekten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om het dienstbelang te beschermen, vooral in situaties waarin de integriteit en betrouwbaarheid van medewerkers van cruciaal belang zijn voor de uitvoering van hun taken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/1517

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.M. Diekstra),
en

de staatssecretaris van Defensie, Commando Zeestrijdkrachten, verweerder

(gemachtigde: C.E. Lamberti).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2017 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiser opgedragen om met ingang van 21 juli 2017 tot 1 juli 2018 een opleiding te volgen/werkzaamheden te verrichten in de functie van [functie] binnen het Marine Training Command (MTC).
Bij besluit van dezelfde datum (het primaire besluit II) heeft verweerder eisers toelage onregelmatige dienst (TOD) beëindigd wegens wijziging van zijn werkzaamheden.
Bij besluit van 1 november 2017 (het primaire besluit III) heeft verweerder eisers tewerkstelling bij het MTC per 10 oktober 2017 beëindigd.
Bij besluit van dezelfde datum (het primaire besluit IV) heeft verweerder eiser met ingang van 10 oktober 2017 tot 10 oktober 2019 tijdelijk tewerkgesteld bij de Sociaal Medische Dienst.
Bij besluit van 18 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is namens verweerder verschenen A. van Dijk.

Overwegingen

1. Eiser is sinds 15 februari 2016 op basis van detachering werkzaam bij de Landelijke Eenheid, Dienst Speciale Interventies (DSI). Op 28 juni 2017 heeft eisers leidinggevende bij de DSI een melding verstoorde arbeidsrelatie (VAR) bij verweerder ingediend en verzocht om op grond van zijn rapportage eiser zo snel mogelijk over te plaatsen. De gedragingen die eiser worden verweten betreffen kort gezegd verslapen, een niet opgeruimde kamer, niet telefonisch bereikbaar zijn tijdens piket, uitrusting niet bij zich hebben en een onrechtmatig verkregen reiskostenvergoeding.
2. Verweerder heeft eiser hangende het onderzoek naar de melding VAR bij de primaire besluiten I en II opgedragen om met ingang van 21 juli 2017 tot 1 juli 2018 een opleiding te volgen/werkzaamheden te verrichten in de functie van [functie] binnen het MTC en eisers TOD beëindigd wegens wijziging van zijn werkzaamheden.
Bij besluiten van 1 november 2017 heeft verweerder eisers tewerkstelling bij het MTC per 10 oktober 2017 beëindigd en hem met ingang van 10 oktober 2017 tot 10 oktober 2019 tijdelijk tewerkgesteld bij de Sociaal Medische Dienst.
In het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaarschrift gelet op artikel 6:19 van de Algemene Wet Bestuursrecht opgevat als mede gericht tegen voornoemde besluiten van 1 november 2017 (primaire besluiten III en IV). Verweerder heeft eisers bezwaar ongegrond verklaard.
3. Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit. Hij voert aan dat verweerder in redelijkheid niet tot de tijdelijke tewerkstelling over had kunnen gaan. Hij betreurt dat hij weg moest bij de DSI, een geliefde functie waarvoor hij hard heeft gewerkt om deze te bereiken. Een deel van eisers beroepsgronden zien op de voortgang van het onderzoek naar de melding VAR en op zijn mogelijkheden om zijn reactie op deze melding toe te lichten. Verder stelt eiser dat op 29 mei 2017 in een gesprek met Hoofd Interventies van de DSI en eisers teamleider de tegengeworpen gedragingen reeds waren besproken en dat toen is toegezegd dat een verbetertraject van zes maanden gestart zou worden, waardoor hij het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gekregen dat niet alsnog een rechtspositionele maatregel zou worden genomen. Eiser voert aan dat hij, nu de detacheringsovereenkomst nog niet is beëindigd, nog recht heeft op doorbetaling van zijn volledige salaris inclusief toelagen zoals gold bij de DSI. Verweerder heeft nimmer onderzocht of een minder ingrijpende maatregel genomen had kunnen worden die minder zware financiële consequenties voor eiser zou hebben. Inmiddels heeft eiser zich per 30 augustus 2017 ziek gemeld, door alle onzekerheid en met de financiële terugval gepaard gaande spanningen.
4. De rechtbank stelt vast dat op 4 april 2018 de melding VAR, ondanks eisers zienswijze hierop, als ambtsbericht is vastgesteld. Ter zitting heeft eiser erkend dat hij hier geen rechtsmiddelen tegen heeft ingesteld, zodat dit ambtsbericht in rechte vast is komen te staan. Voor de beroepsgronden die op de zorgvuldigheid van die procedure zien, is in deze procedure geen ruimte.
De rechtbank zal beoordelen of verweerder, hangende het onderzoek naar de melding VAR, in redelijkheid tot de tijdelijke tewerkstelling bij het MTC heeft kunnen overgaan. De rechtbank begrijpt dat eiser hard heeft moeten werken voor de functie bij de DSI en dat hij deze zeer waardeert. Tegelijkertijd begrijpt de rechtbank dat verweerder het dienstbelang van de DSI moest beschermen, nadat op 28 juni 2017 een melding VAR van de DSI binnenkwam en de DSI daarbij verzocht om eiser zo snel mogelijk over te plaatsen.
Terughoudend toetsend, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank het dienstbelang van de DSI zwaarder mogen laten wegen dan eisers persoonlijke belang. Verweerder heeft meegewogen dat juist vanwege de gecompliceerde operaties die de DSI uitvoert, blind op medewerkers van de DSI vertrouwd moet kunnen worden en dat zij van onbesproken gedrag dienen te zijn. Door eiser tijdelijke elders te werk te stellen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank proportioneel gehandeld naar aanleiding van de VAR melding.
Dat eiser door het gesprek op 29 mei 2017 met Hoofd Interventies van de DSI en eisers teamleider er op had mogen vertrouwen dat verweerder geen rechtspositionele maatregelen tegen hem zou nemen, volgt de rechtbank niet. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in ieder geval vereist dat van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Daarvan is geen sprake.
Nu van het bedoelde gesprek geen verslag beschikbaar is, kan ook niet worden nagegaan welke gedragingen van eiser toen al bekend waren. Daarbij heeft verweerder toegelicht dat aanvullende gedragingen van eiser na dit gesprek ertoe hebben geleid dat de DSI tot de melding VAR is overgegaan. Zo zou eiser kort na dit gesprek opnieuw niet beschikbaar zijn geweest in piket en werd op 27 juni 2017 bekend dat eiser ten onrechte een reiskostenvergoeding had aangevraagd.
Ter zitting heeft verweerder nog meegedeeld dat defensie op zich tevreden is over het werk van eiser, maar dat zijn gedragingen niet passen binnen het verantwoordelijke en betrouwbare karakter van de DSI.
5. Anders dan eiser aanvoert, acht de rechtbank de beëindiging van eisers toelage onregelmatige dienst (TOD) niet onevenredig. Niet in geschil is dat eiser door de tijdelijke tewerkstelling geen onregelmatige dienst meer draait, zoals hij deed bij de DSI. Hoewel de rechtbank begrijpt dat deze financiële achteruitgang voor eiser vervelend is, acht de rechtbank het niet onredelijk dat verweerder van eiser verwacht dat hij bij het aangaan van betalingsverplichtingen rekening houdt met het variabele karakter van zijn vergoedingen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.