ECLI:NL:RBDHA:2019:1228
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proportionaliteit van tijdelijke tewerkstelling in het kader van onderzoek naar verstoorde arbeidsrelatie binnen het militair ambtenarenrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de Dienst Speciale Interventies (DSI), en de staatssecretaris van Defensie. De eiser was sinds 15 februari 2016 gedetacheerd bij de DSI en kreeg op 28 juni 2017 te maken met een melding van een verstoorde arbeidsrelatie (VAR) door zijn leidinggevende. Naar aanleiding van deze melding heeft de staatssecretaris verschillende besluiten genomen, waaronder de tijdelijke tewerkstelling van de eiser bij het Marine Training Command (MTC) en de beëindiging van zijn toelage onregelmatige dienst (TOD). De eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, omdat hij van mening was dat de staatssecretaris niet in redelijkheid tot deze maatregelen had kunnen komen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de tijdelijke tewerkstelling heeft opgelegd in het belang van de DSI, gezien de ernst van de meldingen over de gedragingen van de eiser. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris proportioneel heeft gehandeld door de eiser tijdelijk elders te werk te stellen, en dat de beëindiging van de TOD niet onevenredig was. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser niet kon terugvallen op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen waren gedaan die gerechtvaardigde verwachtingen wekten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om het dienstbelang te beschermen, vooral in situaties waarin de integriteit en betrouwbaarheid van medewerkers van cruciaal belang zijn voor de uitvoering van hun taken.