ECLI:NL:RBDHA:2019:12275

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 8225
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de verkrijging van het Nederlanderschap wegens het verzwijgen van relevante feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van het Nederlanderschap van eiseres. Eiseres, afkomstig uit Suriname, had op 14 maart 2016 een optieverklaring afgelegd voor de verkrijging van het Nederlanderschap. Echter, zij had verzuimd om te melden dat er een procedure liep tot intrekking van haar verblijfsvergunning, wat door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als een relevant feit werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat eiseres relevante feiten had verzwegen, wat leidde tot de intrekking van haar Nederlanderschap met terugwerkende kracht tot de datum van verkrijging op 12 april 2016.

De rechtbank overwoog dat het voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning een relevant gegeven was, omdat dit deel uitmaakte van de procedure tot intrekking. Eiseres had redelijkerwijs moeten vermoeden dat dit voornemen van belang kon zijn voor de beoordeling van haar verzoek om naturalisatie. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de verkrijging van het Nederlanderschap kon worden ingetrokken, gezien de ernst van het verzwijgen van relevante gegevens.

Daarnaast werd in de uitspraak aandacht besteed aan de gevolgen van de intrekking van het Nederlanderschap voor eiseres, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel en het recht op gezinsleven. De rechtbank oordeelde dat het belang van de Staat om het Nederlanderschap op juiste gronden te verlenen zwaarder woog dan het belang van eiseres om het Nederlanderschap te behouden. Eiseres had inmiddels een nieuwe verblijfsvergunning gekregen, waardoor de intrekking van het Nederlanderschap niet leidde tot een onredelijke situatie voor haar gezinsleven. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/8225

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , Suriname, eiseres

(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: J. Fekkes).

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2018 (primaire besluit) heeft verweerder de verkrijging van het Nederlanderschap van eiseres ingetrokken met terugwerkende kracht tot de datum van verkrijging op 12 april 2016.
Bij besluit van 5 november 2018 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2019.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1.1.
Aan eiseres is op 10 april 2012 met ingang van 30 maart 2012 een verblijfsvergunning
regulier met als doel verblijf bij partner verstrekt.
Bij brief van 7 december 2015 is eiseres het voornemen tot intrekking van haar verblijfsvergunning kenbaar gemaakt.
1.2.
Op 14 maart 2016 heeft eiseres in de gemeente Almere een optieverklaring ter
verkrijging van het Nederlanderschap afgelegd. Daarbij heeft zij verklaard dat zij alle gegevens naar waarheid heeft verstrekt en geen voor de beoordeling van deze optieverklaring relevante gegevens heeft verzwegen. Tevens heeft zij verklaard zich ervan bewust te zijn dat het verstrekken van een onjuist gegeven of het verzwijgen van een relevant gegeven ertoe kan leiden dat de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit wordt ingetrokken.
Bij besluit van 12 april 2016 heeft de burgemeester van Almere de optieverklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap bevestigd.
1.3.
Bij besluit van 21 april 2016 is de verblijfsvergunning van eiseres vanaf
16 september 2015 ingetrokken.
1.4.
Bij het primaire besluit heeft verweerder met toepassing van artikel 14, eerste lid, van
de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) de verkrijging van het Nederlanderschap van eiseres ingetrokken met terugwerkende kracht tot de datum van verkrijging op
12 april 2016. Daaraan is ten grondslag gelegd dat eiseres bij het afleggen van de optieverklaring niet heeft vermeld dat er een procedure liep om haar verblijfsvergunning in te trekken. Zij heeft derhalve relevante feiten verzwegen waarvan zij wist, althans redelijkerwijs kon vermoeden, dat die van groot belang waren bij de beoordeling van het optieverzoek.
1.5.
Bij besluit van 1 juni 2018 is aan eiseres met ingang van 15 februari 2018 een
verblijfsvergunning regulier met als doel verblijf bij partner verleend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
3. Eiseres heeft op hierna te bespreken gronden - voor zover hier van belang - beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
4.1.
Artikel 6 van de RWN - voor zover en ten tijde hier van belang - luidde als volgt:
1. Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap:
f. de meerderjarige vreemdeling die te eniger tijd het Nederlanderschap of de staat van Nederlands onderdaan-niet-Nederlander heeft bezeten en in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba tenminste één jaar toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf heeft tenzij hij het Nederlanderschap heeft verloren op grond van artikel 15, eerste lid, onder d of f.
4.2.
Artikel 14, eerste lid, van de RWN - voor zover hier van belang - luidt als volgt:
Onze Minister kan de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap intrekken, indien zij berust op een door de betrokken persoon gegeven valse verklaring of bedrog, dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit. De intrekking werkt terug tot het tijdstip van verkrijging of verlening van het Nederlanderschap. De intrekking is niet mogelijk indien sedert de verkrijging of verlening een periode van twaalf jaar is verstreken.
4.3.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 kan de minister besluiten tot intrekking van het Nederlanderschap indien de naturalisandus in het kader van de naturalisatieprocedure een valse verklaring heeft afgelegd, bedrog heeft gepleegd of relevante feiten heeft verzwegen. Bij "het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit" moet worden gedacht aan het verzwijgen van feiten, waarvan de betrokkene weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat ze van belang kunnen zijn voor de beoordeling van het verzoek om naturalisatie. De intrekking van het Nederlanderschap is geen sanctie op de frauduleuze handelingen, maar heeft tot doel dat de gevolgen van het frauduleus handelen worden gecorrigeerd.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat geen sprake is van het verzwijgen van relevante gegevens. Zij had rechtmatig verblijf. Het voornemen tot intrekking van haar verblijfsvergunning is geen relevant gegeven, nu dit voornemen geen rechtskracht heeft.
Niet in geschil is dat eiseres ten tijde van het afleggen van de optieverklaring bekend was met het voornemen tot intrekking van haar verblijfsvergunning en dat zij dit niet heeft gemeld. Uit artikel 6 van de RWN volgt dat het verblijfsrecht van een betrokkene van belang is bij de beoordeling van een optieverklaring. Gelet op deze wettelijke bepaling had eiseres redelijkerwijs moeten vermoeden dat bedoeld voornemen van belang kon zijn voor de beoordeling van haar verzoek om naturalisatie. De rechtbank overweegt dat bedoeld voornemen een relevant gegeven is, omdat dit deel uitmaakte van de procedure tot intrekking van haar verblijfsvergunning. Niet vereist is dat voor het bestaan van een relevant gegeven sprake moet zijn van een (in rechte vaststaand) besluit. Een medewerker gemeente Almere heeft verweerder op 27 juni 2017 telefonisch bevestigd dat, indien men op de hoogte was geweest van bedoeld voornemen, de bevestiging van de optieverklaring was aangehouden tot het moment dat op de lopende procedure tot intrekking va de verblijfsvergunning zou zijn beslist. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiseres relevante gegevens heeft verzwegen en dat de verkrijging van haar naturalisatie kon worden ingetrokken.
6. De rechtbank overweegt verder dat eiseres met de intrekking van haar Nederlandse nationaliteit, ook haar burgerschap van de Unie en de daaraan verbonden rechten verliest. Dit betekent dat moet worden beoordeeld of de intrekking in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel, waarbij rekening moet worden gehouden met de gevolgen daarvan voor de situatie van eiseres uit het oogpunt van het Unierecht. Verweerder heeft verwezen naar het arrest Rottmann van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 maart 2010 (ECLI:EU:C:2010:104). Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het verlies van de rechten als EU-burger in dit geval gerechtvaardigd is gezien de aard en de ernst van het verzwijgen van de relevante gegevens. De rechtbank overweegt dat het Rottmann-arrest verweerder, ook gelet op het tijdsverloop tussen de verkrijging van het Nederlanderschap en de intrekking daarvan, niet verplicht tot het maken van een verdergaande belangenafweging dan hij heeft gemaakt. In zowel het primaire- als het bestreden besluit heeft een belangenafweging plaatsgevonden. Niet is gebleken van een onevenredigheid zoals bedoeld in het arrest Rottmann.
7. Eiseres heeft ten slotte een beroep gedaan op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat het belang van de Staat dat op juiste gronden het Nederlanderschap wordt verkregen prevaleert boven het belang van eiseres om het, op onjuiste gronden verkregen, Nederlanderschap te behouden. De intrekking van de verkrijging van het Nederlanderschap hoeft er niet toe te leiden dat eiseres Nederland dient te verlaten en hoeft geen onevenredige gevolgen te hebben voor het gezinsleven met haar echtgenoot en diens kinderen. Van dergelijke gevolgen is ook niet gebleken. Eiseres is bij besluit van 1 juni 2018 opnieuw in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier met een geldigheidsduur tot 15 februari 2023 en zij heeft tijdens de hoorzitting in het kader van het bezwaar verklaard dat haar persoonlijke omstandigheden hetzelfde zijn gebleven. Voorts heeft eiseres besloten om zich per 12 augustus 2018 uit te schrijven uit de Basisregistratie Personen (BRP) in verband met vertrek naar Suriname. De omstandigheid dat eiseres mogelijk eerder had kunnen opteren voor het Nederlanderschap, kan aan vorenstaande niet afdoen. Eiseres heeft daar bewust niet voor heeft gekozen.
8. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.