ECLI:NL:RBDHA:2019:12274

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 352
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning uitkering schadefonds letselcategorie 4 met korting wegens eigen aandeel van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser had een uitkering aangevraagd na een geweldsmisdrijf waarbij hij door de dader met een vuurwapen was neergeschoten. In eerste instantie was aan eiser een uitkering van € 5.000,- toegekend op basis van letselcategorie 3. Na bezwaar werd dit herzien en werd de uitkering verhoogd naar letselcategorie 4, maar met een korting van 50% vanwege het eigen aandeel van eiser in de escalatie van het geweld. De rechtbank oordeelde dat eiser als eerste geweld had gebruikt, wat leidde tot de conclusie dat hij een eigen aandeel had in het geweldsmisdrijf. De rechtbank overwoog dat eiser zich in een situatie had gebracht waarin hij geweld kon verwachten en dat hij de dader had uitgedaagd, wat bijdroeg aan de escalatie van de situatie. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven om de uitkering te verlagen. De uitspraak benadrukt de terughoudendheid van de rechtbank bij het toetsen van besluiten van de Commissie, die beleidsruimte heeft bij het toekennen van uitkeringen uit het schadefonds.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/352

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. de Reus),
en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerster

(gemachtigde: mr. J.T.M. Groenendijk).

Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerster een uitkering van € 5.000,- toegekend aan eiser op basis van letselcategorie 3.
Bij besluit van 7 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerster heeft daarbij het primaire besluit herroepen in die zin dat de uitkering behorend bij letselcategorie 4 wordt toegekend en een korting wordt toegepast van 50% vanwege het eigen aandeel van eiser. De uitkering bedraagt derhalve
€ 5.000,-.
Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit is door de rechtbank Rotterdam verwezen
naar deze rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2019.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 18 september 2017 is eiser door Z (de dader) welbewust met een vuurwapen neergeschoten, waarbij eiser met een kogel in de buik is geraakt. Daarna heeft de dader eiser, die op dat moment gewond op de grond lag, een gecontroleerde schop tegen het hoofd gegeven. Bij vonnis van 27 maart 2018 heeft de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam de dader veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, voor poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Voorts is de dader veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding van € 5.872,- aan eiser.
2. Verweerster heeft eiser bij het bestreden besluit alsnog een uitkering behorend bij letselcategorie 4 (uitkering € 10.000,-) toegekend en met toepassing van artikel 5 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) en § 1.4 van de Beleidsbundel van 1 mei 2018 een korting wordt toegepast van 50% vanwege het eigen aandeel van eiser. De uitkering bedraagt derhalve € 5.000,-. Daaraan is ten grondslag gelegd dat op grond van de eigen verklaring van eiser bij de politie, bevestigd door de camerabeelden, is gebleken dat eiser als eerste geweld heeft gebruikt en dat hij het geweldsmisdrijf had kunnen en moeten voorkomen.
3. Eiser heeft op hierna te bespreken gronden beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
4. Een overzicht van de relevante wettelijke bepalingen is in de bijlage opgenomen.
5. Niet in geschil is dat de uitkering dient te worden gebaseerd op letselcategorie 4.
6. De rechtbank stelt voorop dat uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wsg door de rechtbank terughoudend moet worden getoetst, aangezien een beslissing over een uitkering uit het schadefonds berust op een bevoegdheid met beleidsruimte voor verweerster. Dit geldt tevens voor de toepassing van artikel 5 van de Wsg.
7. De rechtbank volgt niet het standpunt van eiser dat hij niet als eerste geweld heeft gebruikt. Uit het vonnis van de rechtbank van 27 maart 2018, waarbij camerabeelden zijn meegewogen, blijkt dat eiser door de dader werd vastgepakt en dat de dader tegen hem heeft gezegd dat hij mee moest lopen. Eiser heeft zich losgerukt. Eiser heeft de dader van zich af gehouden door hem direct te schoppen en te slaan. De dader heeft daarop aanvankelijk nauwelijks gereageerd. De dader heeft een vuurwapen gepakt en op eiser gericht, waarna eiser wegloopt bij de dader en achter een pilaar gaat staan. Eiser heeft bij de aangifte verklaard dat hij niet had gedacht dat de dader op hem zou schieten voor de camera. Hij heeft de dader gezegd te schieten voor de camera. De dader heeft eiser vervolgens neergeschoten.
De rechtbank is van oordeel dat de eerste handelingen van de dader, te weten het vastpakken met de mededeling dat eiser mee moest lopen - ook al is de situatie later geëscaleerd -, in dit geval niet als het eerste gebruik van geweld kunnen worden gezien. Eiser heeft, nadat hij zich had losgerukt, de dader direct geschopt en geslagen. Hij heeft daarmee als eerste geweld gebruikt.
8. Het standpunt van eiser dat hij zich niet in een situatie heeft begeven waarin hij geweld moest verwachten, nu hij juist heeft getracht zich te onttrekken aan de situatie, slaagt evenmin. In het vonnis van 27 maart 2018 is vermeld dat eiser pas nadat hij had geschopt en geslagen is weggelopen bij de dader. Van een situatie waarin eiser zich onmiddellijk probeerde te onttrekken aan de situatie is derhalve geen sprake.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerster zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser een eigen aandeel had in een tegen hem opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Eiser heeft zichzelf in een situatie gebracht waarin hij geweld kon verwachten. Hij heeft, nadat hij zich had losgerukt, als eerste geweld gebruikt. Daarna heeft hij de dader uitgedaagd en bijgedragen aan de escalatie van de situatie.
10. Verweerster heeft meegewogen dat het geweld van de dader niet in verhouding staat tot hetgeen eiser te verwijten valt. Het is vast beleid van verweerster om in geval van disproportioneel geweld van de dader, zoals hier ook aan de orde, 50% van de uitkering toe te kennen. Verweerster heeft mede op basis van haar beleid in redelijkheid kunnen besluiten om in dit geval bedoelde korting toe te passen.
11. het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier, op 19 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

BIJLAGE

4.1.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) kunnen uitkeringen uit het fonds worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Wsg wordt voor de toepassing van het eerste lid onder opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf begrepen: de strafbare poging daartoe.
4.2.
Artikel 4 van de Wsg luidt als volgt:
1. De uitkering wordt naar redelijkheid en billijkheid bepaald. Zij beloopt ten hoogste het bedrag van de door het letsel of overlijden veroorzaakte schade, daaronder begrepen immateriële schade van nabestaanden.
2. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke bedragen ten hoogste kunnen worden uitgekeerd. Deze bedragen kunnen verschillen naar gelang van de aard van de schade.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wsg kan een uitkering achterwege blijven of op een geringer bedrag worden bepaald, indien de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer of de nabestaande is toe te rekenen.
4.4.
Ter nadere invulling van haar in de Wsg neergelegde bevoegdheid hanteert verweerster beleid, dat is neergelegd in de Beleidsbundel.
§ 1.4.1 van de Beleidsbundel (versie 1 mei 2018) luidt als volgt:
Een uitkering kan achterwege blijven of op een lager bedrag worden bepaald, als de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer is toe te rekenen. Dit wordt het ‘eigen aandeel’ van het slachtoffer genoemd en staat in artikel 5 van de Wet.
De gedachte achter deze bepaling is dat het schadefonds is opgericht om mensen, die buiten hun schuld slachtoffer worden van geweld, een financiële tegemoetkoming te bieden in hun schade. Als het slachtoffer een eigen aandeel heeft in het geweld is deze tegemoetkoming in principe niet passend, omdat deze moet worden gezien als een uiting van solidariteit van de samenleving met het slachtoffer. De tegemoetkoming wordt namelijk gefinancierd uit gemeenschapsgeld.
Voor de beoordeling van het eigen aandeel gaat het schadefonds na of het slachtoffer het geweldsmisdrijf had kunnen en moeten voorkomen. Hierbij kijkt het of het slachtoffer zichzelf onnodig in een situatie heeft gebracht waarin hij geweld kon en moest verwachten.
Als sprake is van een eigen aandeel, kan het schadefonds een aanvraag volledig afwijzen of de uitkering op een lager bedrag vaststellen. Als het schadefonds de uitkering op een lager bedrag vaststelt, kan het 25%, 50% of 75% toekennen van de uitkering die het slachtoffer had gekregen als hij geen eigen aandeel zou hebben gehad.
In de Beleidsbundel zijn vijf situaties van eigen aandeel beschreven, die het schadefonds bij haar beoordeling als uitgangspunt gebruikt. De eerste twee luiden als volgt:
- Als het slachtoffer als eerste geweld heeft gebruikt, en de dader hierop een gelijkwaardige reactie heeft gegeven (dus geen disproportioneel geweld van de dader), dan wijst het schadefonds een aanvraag volledig af. Als het geweld van de dader niet in verhouding staat tot wat het slachtoffer te verwijten valt en het slachtoffer zeer ernstig letsel heeft opgelopen (in beginsel letselcategorie 4 of hoger), dan wordt het geweld van de dader als disproportioneel aangemerkt. Het uitgangspunt is dan dat 50% van de uitkering wordt toegekend.
- Als het slachtoffer de confrontatie met de dader heeft opgezocht of heeft bijgedragen aan de escalatie van een situatie, zonder daarbij geweld te gebruiken, kan het schadefonds de uitkering op een lager bedrag vaststellen. Het uitgangspunt is dan dat 75% van de uitkering wordt toegekend.
Of het schadefonds een aanvraag volledig afwijst of de uitkering op een lager bedrag vaststelt, bepaalt het uiteindelijk aan de hand van de aard en de ernst van het verwijt dat het slachtoffer kan worden gemaakt, bezien in het licht van het geweld dat tegen hem is gebruikt. Hierbij wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval.