ECLI:NL:RBDHA:2019:12266

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
19 november 2019
Zaaknummer
C/09/557691 / HA ZA 18-869
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in een civiele procedure over een lening met bewijsopdracht en proceskostenveroordeling

In deze civiele procedure, die diende voor de Rechtbank Den Haag, heeft eiser, een inwoner van de Volksrepubliek China, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die in Nederland woont. De zaak betreft een lening van € 50.600 die eiser aan gedaagde zou hebben verstrekt, met een rentepercentage van 10% per jaar. Eiser heeft gesteld dat er een mondelinge overeenkomst is gesloten en dat hij het bedrag zonder rechtsgrond heeft betaald, waardoor gedaagde ongerechtvaardigd is verrijkt. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis gewezen waarin eiser werd opgedragen bewijs te leveren van de gestelde overeenkomst en de betaling.

Eiser heeft in reactie op de bewijsopdracht documenten overgelegd, waaronder schriftelijke verklaringen in het Engels. Gedaagde heeft de juistheid van deze documenten betwist en ook bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van zijn verweer. Eiser heeft echter afgezien van de mogelijkheid om zich over de documenten van gedaagde uit te laten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd, wat heeft geleid tot de afwijzing van zijn vorderingen.

Daarnaast heeft gedaagde verzocht om veroordeling van eiser in de volledige proceskosten, stellende dat eiser kansloze vorderingen heeft ingesteld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor misbruik van procesrecht door eiser, en heeft gedaagde slechts recht gegeven op vergoeding van de kosten volgens het liquidatietarief. De totale kosten zijn begroot op € 4.117, bestaande uit griffierecht en salaris advocaat. Het vonnis is uitgesproken op 13 november 2019 door mr. R.C. Hartendorp.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/557691 / HA ZA 18-869
Vonnis van 13 november 2019
in de zaak van
[eiser], te [plaats 1] , Volksrepubliek China,
eiser,
advocaat mr. J.K.S. Verhoek te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. E. Maarsen-Neumann te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 april 2019;
  • de akte van [eiser] van 29 mei 2019, met producties;
  • de antwoordakte van [gedaagde] van 24 juli 2019, met producties.
1.2.
Bij rolbeslissing van 21 augustus 2019 is [eiser] op zijn verzoek in de gelegenheid gesteld zich op 18 september 2019 bij akte uit te laten over de producties, overgelegd bij antwoordakte van [gedaagde] van 24 juli 2019. [eiser] heeft de rechtbank geïnformeerd dat hij van deze gelegenheid afziet.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen zij heeft overwogen en beslist bij het tussenvonnis van 17 april 2019. In dat vonnis is [eiser] opgedragen te bewijzen:
i) dat hij met [gedaagde] een mondelinge overeenkomst heeft gesloten, op grond waarvan hij in de periode van 2 tot en met 8 juli 2015 een bedrag van € 50.600 tegen een rentepercentage van 10% per jaar aan [gedaagde] heeft geleend, met een rechtskeuze voor Nederlands recht;
ii)
dat hij het bedrag van € 50.600 zonder rechtsgrond aan [gedaagde] heeft betaald en/of dat [gedaagde] tot dit bedrag ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van [eiser] .
Deze bewijsopdrachten sluiten aan op de primaire, subsidiaire en meer subsidiaire vordering van [eiser] .
2.2.
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft [eiser] zich beperkt tot het overleggen van documenten, waaronder onder meer schriftelijke verklaringen in de Engelse taal, met een toelichting daarop. [gedaagde] heeft de juistheid van deze documenten gemotiveerd betwist en heeft ter onderbouwing daarvan eveneens uitvoerige documentatie, waaronder onder meer schriftelijke verklaringen in de Engelse taal, overgelegd. [eiser] heeft ervan afgezien zich bij antwoordakte over deze documenten uit te laten. Deze stand van zaken leidt de rechtbank tot het oordeel dat [eiser] het van hem verlangde bewijs niet heeft geleverd.
2.3.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
2.4.
Bij deze uitkomst past dat [eiser] in de kosten van de procedure wordt veroordeeld.
2.5.
[gedaagde] heeft zich bij conclusie van antwoord op het standpunt gesteld dat [eiser] moet worden veroordeeld in de volledige proceskosten, althans om uit te gaan van het hoogste liquidatietarief (VIII), nu [eiser] kansloze vorderingen heeft ingesteld en daarmee zijn bevoegdheid tot het in rechte betrekken van [gedaagde] heeft misbruikt. Volgens [gedaagde] zit [A], de neef van [eiser] , achter de procedure en is aanleiding voor deze procedure de moeizame echtscheiding tussen [A] en [B], de schoonzus van [gedaagde] .
2.6.
Hiertegen heeft [eiser] (bij akte van 29 mei 2019) aangevoerd dat, gegeven de door hem overgelegde documenten, er geen sprake is van evident kansloze vorderingen. Daarnaast betwist [eiser] dat [gedaagde] schade heeft geleden met betrekking tot de proceskosten, nu mr. Maarsen-Neumann volgens [eiser] in dienst is bij de onderneming van [gedaagde] , althans er tussen hen sprake is van een samenwerkingsverband.
2.7.
Hierop heeft [gedaagde] (bij antwoordakte van 24 juli 2019) gemotiveerd betwist dat mr. Maarsen-Neumann in dienst is bij zijn onderneming. Ter onderbouwing van zijn stelling dat [A] achter de procedure zit heeft [gedaagde] onder meer een e-mailbericht van 27 september 2018 overgelegd van [A] aan mr. Verhoek (productie 4) in het kader van een (uiteindelijk gefaalde) schikkingspoging in de echtscheidingsprocedure tussen hem en [B], waarin [A] onder meer schrijft:
“[eiser] will nolle prosequi/withdraw a lawsuite with [gedaagde] from the court for their loan case, which I take responsibility for it.”
2.8.
Artikel 3:13 lid 2 Burgerlijk Wetboek geeft een niet-limitatieve opsomming van gevallen waarin van misbruik van bevoegdheid/recht sprake kan zijn. Een bevoegdheid/recht kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen:
- met geen ander doel dan een ander te schaden;
- met een ander doel dan waarvoor zij is verleend;
- in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, men naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
2.9.
Het procesrecht voorziet in de bevoegdheid geschillen ter beslechting aan de rechter voor te leggen in het kader van een procedure. Gelet op het recht op toegang tot de rechter, dat besloten ligt in het in artikel 6 Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) verankerde recht op een eerlijk proces, past terughoudendheid bij het aannemen van misbruik van procesrecht door het aanspannen van een procedure. Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door een procedure te voeren is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als een eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516 en Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012: BV7828).
2.10.
Het oordeel dat [eiser] niet is geslaagd in de bewijsopdracht brengt niet zonder meer mee dat hij zijn bevoegdheid heeft misbruikt. Gelet op de antwoordakte van [gedaagde] van 24 juli 2019, de daarbij overgelegde producties en de omstandigheid dat [eiser] ervan heeft afgezien zich over deze producties uit te laten, bestaan er serieuze aanwijzingen dat [A] de initiator van de procedure is en dat deze is ingesteld tegen de achtergrond van de echtscheidingsprocedure tussen [A] en [B]. Echter daarmee is de drempel om te kunnen oordelen dat sprake is van misbruik van procesrecht (door [eiser] ) naar het oordeel van de rechtbank nog niet genomen. Hieruit volgt dat [gedaagde] geen aanspraak heeft op vergoeding van zijn volledige proceskosten, maar op een vergoeding aan de hand van het liquidatietarief.
2.11.
De rechtbank begroot de kosten aan de zijde van [gedaagde] op € 4.117, namelijk € 895 aan griffierecht en € 3.222 aan salaris advocaat (3 punten à € 1.074, volgens tarief IV). De rechtbank overweegt dat zij voor de antwoordakte die na tussenvonnis genomen is één punt toegekend heeft, nu, gezien de aard en inhoud van de akte van [eiser] , een uitvoerige antwoordakte van [gedaagde] vereist was.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst het gevorderde af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 4.117;
3.3.
verklaart de veroordeling onder 3.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 1554