In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 november 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Nigeriaanse verzoekster, die samen met haar minderjarige dochter asiel heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de asielaanvraag van verzoekster niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat zij en haar dochter aan Italië worden overgedragen, zolang er geen uitspraak is gedaan op het beroep.
Tijdens de zitting op 23 oktober 2019 heeft verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, haar situatie toegelicht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster en haar dochter als 'bijzonder kwetsbare' asielzoekers moeten worden aangemerkt, zoals bedoeld in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Tarakhel. Dit is onderbouwd met medische stukken en de bijzondere familieomstandigheden, waaronder het risico op vrouwenbesnijdenis.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het niet kan worden uitgesloten dat de staatssecretaris individuele garanties voor verzoekster en haar dochter aan Italië moet vragen voordat tot overdracht kan worden overgegaan. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en bepaald dat verzoekster en haar dochter niet aan Italië mogen worden overgedragen totdat op het beroep is beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 1.024.