ECLI:NL:RBDHA:2019:12135
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing opvolgende asielaanvraag en inreisverbod wegens gebrek aan familierechtelijke relatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 november 2019 uitspraak gedaan in een procedure over de opvolgende asielaanvraag van eiser, die de Tanzaniaanse nationaliteit heeft. Eiser had eerder, op 1 september 2013, een eerste asielaanvraag ingediend die op 4 mei 2016 was afgewezen, waarna een terugkeerbesluit was uitgevaardigd. Eiser heeft op 19 augustus 2019 een nieuwe aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Eiser verzet zich in beroep tegen het opgelegde inreisverbod van twee jaar, dat is gebaseerd op het feit dat hij Nederland niet heeft verlaten na het eerdere terugkeerbesluit. Eiser stelt dat hij een dochter heeft met de Nederlandse nationaliteit en dat er daarom sprake zou moeten zijn van gezinsleven dat het inreisverbod zou moeten uitsluiten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de familierechtelijke relatie met zijn dochter. De overgelegde stukken bieden geen objectief bewijs van biologisch verwantschap, en er zijn geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat hij het kind heeft erkend of gezag heeft over het kind.
De rechtbank concludeert dat er geen gronden zijn die de staatssecretaris zouden moeten weerhouden van het opleggen van het inreisverbod. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.