ECLI:NL:RBDHA:2019:12118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
AWB 18/7480
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in een bestuursrechtelijke procedure inzake rechtmatig verblijf van een Poolse eiser

In deze zaak heeft eiser, een Poolse nationaliteit, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf had in Nederland. Eiser heeft sinds 2008 afwisselend in Nederland verbleven, maar werd op 31 augustus 2016 uitgezet naar Polen. Na een korte terugkeer naar Nederland, ontving hij op 28 maart 2018 een besluit dat hem opdroeg Nederland binnen vier weken te verlaten. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 18 oktober 2019 bleek dat eiser mogelijk geen procesbelang meer had, aangezien hij sinds juli 2019 geen contact meer had gehad met zijn gemachtigde en niet duidelijk was of hij nog in Nederland verbleef.

De rechtbank heeft ambtshalve beoordeeld of eiser nog procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep. Gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat het bestreden besluit enkel vaststelde dat eiser op dat moment niet in Nederland verbleef, concludeerde de rechtbank dat eiser geen procesbelang had. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat het niet duidelijk was welk resultaat eiser nastreefde en welke feitelijke betekenis een inhoudelijke behandeling van zijn beroep zou hebben. De rechtbank wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert en is openbaar uitgesproken op 24 oktober 2019. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/7480

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,
gemachtigde: mr. J.S. Dobosz,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 september 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Poolse nationaliteit. Sinds 2008 verblijft hij af en aan in Nederland. Op 31 augustus 2016 is hij uitgezet naar Polen. Een week later is hij weer teruggekeerd naar Nederland. Bij besluit van 28 maart 2018 heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en hem opgedragen Nederland binnen 4 weken te verlaten. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit een mogelijk verblijfsrecht op grond van artikel 7 van Richtlijn 2004/38/EG blijkt. Bovendien heeft de gemachtigde van eiser tijdens een telefoongesprek op 13 augustus 2018 aangegeven dat eiser in februari 2017 uit Nederland is vertrokken en sindsdien niet meer is teruggekeerd. Verweerder concludeert daarom dat eiser thans, vanwege zijn afwezigheid, geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland.
De rechtbank zal ambtshalve beoordelen of eiser een procesbelang heeft hij de beoordeling van zijn beroep.
In beroep is gebleken dat eiser op een zeker moment toch weer is teruggekeerd naar Nederland. Gebleken is dat hij in Nederland zowel van 31 maart 2019 tot 4 april 2019 als van 8 juli 2019 tot 11 juli 2019 in detentie heeft gezeten. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat hij eiser voor het laatst heeft gezien toen eiser in juli 2019 werd veroordeeld door de politierechter. De gemachtigde van eiser weet niet of eiser op dit moment in Nederland verblijft en heeft sinds juli 2019 geen contact meer met hem gehad. In de aanloop naar de zitting van 18 oktober 2019 heeft de gemachtigde van eiser geprobeerd om via een stichting in Amsterdam waar eiser in het verleden contact mee had, in contact te komen met eiser, maar zonder resultaat. Gelet op deze stand van zaken gaat de rechtbank ervan uit dat eiser geen prijs meer stelt op een inhoudelijk beoordeling van zijn beroep.
Bovendien is het de vraag of het resultaat dat eiser met zijn beroep nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en of in dat geval het realiseren van dat resultaat voor hem feitelijke betekenis kan hebben. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit niet meer is dan een vaststelling dat eiser op dat moment niet in Nederland verbleef en dus geen rechtmatig verblijf had in de zin van Richtlijn 2004/38/EG. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting betoogd dat het bestreden besluit een verkapt inreisverbod is. Omdat er is vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft, zal hij, als hij terugkeert naar Nederland, meteen in bewaring gesteld worden. De rechtbank volgt dit betoog niet. Zoals hiervoor al is overwogen, is in het bestreden besluit slechts vastgesteld dat eiser op dat moment geen rechtmatig verblijf had. Het is de rechtbank dan ook niet duidelijk welk resultaat eiser nastreeft en welke feitelijke betekenis een inhoudelijke behandeling van zijn beroep zou kunnen hebben.
De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Het beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.