In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2019, hebben twee Iraanse eisers, bijgestaan door hun gemachtigde mr. A.W.J. van der Meer, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers hebben asielaanvragen ingediend op 29 april 2019, maar deze zijn niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling, zoals bevestigd door Italië op 4 juli 2019. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de eisers niet konden aantonen dat zij bij overdracht aan Italië in strijd met artikel 3 van het EVRM behandeld zouden worden.
Tijdens de zitting op 3 oktober 2019, waar ook andere zaken werden behandeld, hebben de eisers aangevoerd dat eiseres ziek is en als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de informatie over de ziekte van eiseres niet voldoende was om haar als bijzonder kwetsbaar te kwalificeren, en dat verweerder geen individuele garanties aan de Italiaanse autoriteiten hoefde te vragen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de situatie van de eisers niet vergelijkbaar is met die van de vreemdeling in de zaak Tarakhel, die een alleenstaande zwangere vrouw betrof.
De rechtbank heeft de eisers erop gewezen dat zij zich bij problemen in Italië moeten wenden tot de Italiaanse autoriteiten, en dat er geen reden was om aan te nemen dat deze hen niet zouden kunnen of willen helpen. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.