ECLI:NL:RBDHA:2019:12105

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
NL19.23441
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse minderjarige vreemdeling wegens ongeloofwaardig asielrelaas en terugkeerbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 november 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Marokkaanse minderjarige vreemdeling. De eiser, geboren in 2003, had op 23 februari 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 2 oktober 2019 afgewezen, met de motivering dat de aanvraag kennelijk ongegrond was. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 17 oktober 2019 heeft eiser zijn asielrelaas toegelicht, waarin hij aangaf problemen te hebben ondervonden in de haven en te zijn bedreigd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van eiser niet geloofwaardig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat Marokko als veilig land van herkomst kan worden beschouwd en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in gevaar verkeert bij terugkeer naar Marokko. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser niet voldoet aan de vereisten voor een verblijfsvergunning als alleenstaande minderjarige vreemdeling, omdat hij op het moment van de aanvraag 16 jaar oud was.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.23441

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.A. Blaas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

ProcesverloopBij besluit van 2 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.23442, plaatsgevonden op 17 oktober 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 2003 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 23 februari 2019 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in de haven problemen heeft ondervonden met een aantal jongens die spullen in een vrachtwagen aan het laden waren. Eiser wilde hen helpen maar werd weggestuurd. Eiser heeft dit aan de politie verteld, waarna de politie naar de jongens is toegegaan. De politie heeft toen ontdekt dat de jongens bezig waren met het inladen van illegale spullen (hasj) en heeft hen gearresteerd. Bij terugkomst in de haven is eiser een van de jongens tegengekomen en door hem mishandeld en met de dood bedreigd.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) bedreiging.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst gevolgd. Daarentegen heeft verweerder de door eiser gestelde bedreiging met de dood niet geloofwaardig geacht.
Marokko kan beschouwd worden als een veilig land van herkomst, met uitzondering van LHBT’s. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de algemene situatie in Marokko, er aanleiding is om aan te nemen dat Marokko ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en derhalve in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Eiser heeft tevens niet aannemelijk gemaakt dat er voor hem geen mogelijkheid bestaat om, indien er zich problemen voordoen in Marokko, tegen deze problemen de bescherming van de autoriteiten van Marokko in te roepen.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn asielrelaas ten onrechte niet geloofwaardig is geacht. De omstandigheid dat hij zijn stellingen niet nader kan onderbouwen, kan hem niet worden tegengeworpen, nu er geen documenten ter onderbouwing van zijn relaas zijn. Zowel eiser als zijn familieleden worden vervolgd zonder dat de Marokkaanse autoriteiten in staat zijn effectieve bescherming te bieden. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat aan hem ten onrechte een terugkeerbesluit is opgelegd. Als niet-begeleide minderjarige vreemdeling is eiser per definitie kwetsbaar waardoor de enkele overweging dat zijn ouders in Marokko verblijven ontoereikend is om op voorhand te concluderen dat eiser aldaar adequate opvang heeft. Verweerder moet op grond van artikel 10, tweede lid, van Richtlijn 2008/115/EG (de Terugkeerrichtlijn) nagaan of opvang ook daadwerkelijk beschikbaar is voordat tot uitzetting wordt overgegaan. Dat eiser verdacht wordt van het plegen van strafbare feiten maakt dit niet anders, nu aan zijn belangen als minderjarige zwaarwegend gewicht toekomt en het slechts gaat om een verdenking van het plegen van strafbare feiten.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
b. de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
Verweerder heeft niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser in Marokko met de dood is bedreigd. Zo valt niet in te zien dat eiser in de haven kon werken, terwijl hij zonder identiteitskaart geen toegang had tot het haventerrein. Verder valt niet in te zien hoe eiser door een van de jongens bij terugkeer in de haven in elkaar is geslagen, terwijl de jongens door de politie zouden zijn opgepakt. Bovendien weet eiser niet door wie hij is bedreigd en heeft hij nog een maand zonder problemen in Marokko verbleven, hetgeen er niet op duidt dat hij voor zijn leven te vrezen heeft bij terugkeer.
7.2
Eisers gemachtigde heeft gesteld dat eiser gelet op zijn minderjarigheid als kwetsbaar dient te worden aangemerkt en dat aan hem geen terugkeerbesluit kan worden opgelegd. Ter zitting heeft eisers gemachtigde zich voorts op het standpunt gesteld dat eiser in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als alleenstaande minderjarige vreemdeling (Amv).
7.3
Verweerder heeft in het voornemen overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling in verband met openbare orde aspecten. Ter zitting heeft verweerder dit standpunt aangevuld en gesteld dat in het geldende beleid in paragraaf B8/6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 een aantal vereisten zijn neergelegd waaraan dient te worden voldaan om in aanmerking te komen voor een dergelijke verblijfsvergunning. Een van deze vereisten is dat de vreemdeling ten tijde van zijn eerste verblijfsaanvraag jonger is dan vijftien jaar. Nu eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2003, was hij op 23 februari 2019, de datum van indiening van zijn asielaanvraag, 16 jaar oud. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser reeds hierom niet voldoet aan alle vereisten zoals neergelegd in het geldende beleid en eiser dan ook niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het specifieke buitenschuldbeleid voor Amv.
7.4
Ten aanzien van de stelling dat geen terugkeerbesluit had mogen worden opgelegd omdat voor eiser geen adequate opvang beschikbaar is, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft de door eiser gestelde problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht, zodat verweerder er ook vanuit mag gaan dat de ouders van eiser niet vanwege eisers problemen zijn gevlucht. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat eiser nog steeds bij zijn ouders kan verblijven. Van strijd met artikel 10, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn is de rechtbank dan ook niet gebleken. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om het beroep van eiser aan te houden om de antwoorden op de prejudiciële vragen die door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, bij uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:5967) aan het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn gesteld af te wachten.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.