ECLI:NL:RBDHA:2019:1208

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
NL 19.456
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Afghaanse man op basis van ongeloofwaardige bekering en verwestering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Afghaanse man die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De man had eerder een aanvraag ingediend die op 16 juni 2017 was afgewezen, en hij had sindsdien een aantal keer geprobeerd om zijn situatie te verbeteren. De man deed een beroep op zijn bekering tot het christendom en zijn verwestering, omdat hij een Westerse levensstijl had aangenomen, waaronder roken, drinken en sociale interacties met vrouwen. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) achtte zijn bekering ongeloofwaardig en concludeerde dat de man zich bij terugkeer naar Afghanistan zou kunnen aanpassen aan de lokale cultuur. De rechtbank oordeelde dat de IND terecht de aanvraag als kennelijk ongegrond had afgewezen, omdat de man niet voldoende had aangetoond dat zijn bekering oprecht was en dat hij een reëel risico liep bij terugkeer naar zijn land van herkomst. De rechtbank benadrukte dat de man niet kon aantonen dat zijn verwestering een godsdienstige of politieke overtuiging vertegenwoordigde, en dat hij zich eenvoudig kon onthouden van gedragingen die niet in overeenstemming zijn met de Afghaanse cultuur. De rechtbank verklaarde het beroep van de man ongegrond en bevestigde de beslissing van de IND.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.456

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. K. Ross),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

ProcesverloopBij besluit van 8 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.457, plaatsgevonden op 25 januari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] .
Voorgeschiedenis
2.1.
Eiser heeft op 27 december 2015 zijn eerste aanvraag om verlening van
een verblijfsvergunning asiel gedaan. Bij besluit van 16 juni 2017 is deze aanvraag afgewezen. Dit besluit geldt tevens als terugkeerbesluit. Tegen deze afwijzing heeft eiser tevergeefs beroep [1] en hoger beroep [2] ingesteld. Hiermee is het besluit van 16 juni 2017 in rechte komen vast te staan.
2.2.
Op 14 november 2018 is eiser in bewaring gesteld. Op 28 november 2018 heeft eiser te kennen gegeven een asielaanvraag te willen indienen. Op 30 november 2018 heeft eiser zijn asielaanvraag ingediend. Eiser zou op 3 december 2018 naar Afghanistan worden uitgezet, maar dit is stopgezet. In verband met zijn opvolgende aanvraag is eiser op
10 december 2018 gehoord.
Besluit verweerder
3.1.
Verweerder heeft de volgende relevante elementen onderscheiden:
1. bekering tot het christendom;
2. aangenomen levensstijl in Nederland.
3.2.
Verweerder heeft het relevante element 1 ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft het relevante element 2 geloofwaardig geacht. Eiser heeft in dit kader verklaard een Nederlandse levensstijl te hebben aangenomen. Eiser heeft verklaard in Nederland uit te gaan, westerse kleding te dragen en te roken en te drinken. Ook heeft eiser verklaard dat hij nu vrouwen een hand geeft.
3.3.
Verweerder heeft verder overwogen dat eiser niet aangemerkt kan worden als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Ook loopt eiser bij uitzetting geen reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM [3] . Met betrekking tot de aangenomen levensstijl heeft verweerder overwogen dat van eiser verwacht mag worden dat hij zich aanpast aan de Afghaanse cultuur. Verweerder heeft de aanvraag daarom afgewezen als kennelijk ongegrond. Omdat eiser Nederland niet binnen de in de beschikking van 16 juni 2017 geldende termijn heeft verlaten, heeft verweerder met toepassing van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Verklaringen eiser
4.1.
Eiser heeft in zijn beroepsgronden aangevoerd dat zijn psychische situatie relevant is voor de wijze waarop hij kan verklaren. Eiser verwijst naar werkinstructie 2015/8 (werkinstructie bijzondere procedurele waarborgen). Hieruit volgt dat verweerder bij de beoordeling rekening had moeten houden met eisers kwetsbaarheid. Dit heeft verweerder onvoldoende gedaan bij het gehoor.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank faalt de beroepsgrond van eiser. Ten eerste heeft eiser niet met medische stukken aannemelijk gemaakt dat zijn psychische klachten in de weg hebben gestaan aan zijn vaardigheden om te kunnen verklaren over zijn opvolgende aanvraag. Uit het dossier volgt dat eiser psychische problemen heeft en medicatie krijgt, maar dat alleen is onvoldoende om te concluderen dat zijn psychische situatie relevant is voor de wijze waarop hij kan verklaren.
4.3.
Bovendien heeft de gehoormedewerker van verweerder aan het begin van het gehoor aan eiser gevraagd of zijn psychische klachten van dien aard zijn dat ze invloed hebben op het gesprek. Hier heeft eiser bevestigend op geantwoord in die zin dat hij geen lange gesprekken kan voeren. [4] Uit het gehoor blijkt dat verweerder hier rekening mee heeft gehouden. De gehoormedewerker vraagt eiser meermaals of hij in staat is om door te gaan met het gesprek. [5] Ook heeft de gehoormedewerker gevraagd of eiser tevreden is met de wijze waarop het gesprek heeft plaatsgevonden. Daarop heeft eiser bevestigend geantwoord. [6] Er is dus geen reden om te veronderstellen dat verweerder onvoldoende toepassing heeft gegeven aan werkinstructie 2015/8. [7]
Relevant element 1
5.1.
Met betrekking tot de ongeloofwaardig geachte bekering heeft eiser erop gewezen dat verweerder heeft overwogen dat eiser niet zozeer een religieuze interesse heeft, maar dat de sociale interactie hem aanspreekt. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat eiser geen daadwerkelijke interesse heeft in religie zelf. In dit verband wijst eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 12 december 2018 [8] . Ook heeft verweerder te weinig waarde gehecht aan de verklaringen van [naam] die eiser heeft overgelegd. Verder meent eiser dat het moment van indienen van zijn asielaanvraag de oprechtheid daarvan niet aantast. Eiser heeft zijn opvolgende aanvraag niet eerder ingediend, omdat hij niet bekend was met de negatieve uitspraak van 16 oktober 2018. Tot de bewaringzitting op 26 november 2018 wist eiser niet wanneer hij uitgezet zou worden. Eiser was al voornemens een herhaalde asielaanvraag in te dienen, maar wilde dat in vrijheid doen. Toen bleek dat hij niet zou worden vrijgelaten, heeft hij de aanvraag vanuit bewaring gedaan. Verder blijkt uit zijn verklaringen dat eiser al een tijd bezig was met de bekering tot het christendom. Zijn doop stond gepland op 9 december 2018. Eiser heeft erop gewezen dat verweerder werkinstructie 2018/10 [9] onjuist heeft toegepast, omdat hij de activiteiten van eiser onvoldoende bij de beoordeling heeft betrokken. In beroep heeft eiser een aanvullende verklaring van [naam] ingebracht.
5.2.
Ook deze beroepsgrond faalt. Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat eiser in zijn persoonlijke verhaal is blijven steken in oppervlakkigheden en algemeenheden. Daarbij is bij eiser geen sprake van een innerlijke geloofsovertuiging en is zijn kennis van het christendom gezien zijn verklaringen en kerkbezoeken onvoldoende. Daarnaast heeft eiser oppervlakkig verklaard over zijn kerkbezoeken en heeft hij niet nader kunnen verklaren wat tijdens de Bijbellessen of de verschillende persoonlijke gesprekken met de kerkoudsten is verteld over het christendom. Eiser heeft ook geen enkel document overgelegd ter staving van zijn gestelde bekering, aldus het bestreden besluit.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder niet ten onrechte tot deze conclusie gekomen. Zo heeft eiser verklaard naar de kerk in [plaatsnaam] te zijn gegaan, omdat hij ziek en eenzaam was en behoefte had aan menselijk contact. Zo kon hij in de kerk koffie en thee
drinken en mensen leren kennen. Hieruit blijkt geen oprechte interesse voor het christendom. Eiser heeft bovendien zelf verklaard dat hij zich nog dient te verdiepen in het christendom. Ook blijft eiser steken in algemeenheden ten aanzien van wat de bekering hem heeft gebracht. Eiser spreekt over rust en een schoon geweten, het zware gevoel is van zijn schouders afgegleden. Verweerder heeft kunnen concluderen dat dit te algemeen van aard is. Eiser heeft nadien de gelegenheid gehad om te concretiseren wat er in zijn leven concreet is veranderd na de bekering tot het christendom. Opnieuw is eiser in algemeenheden blijven steken, zo heeft eiser enkel verklaard dat zijn leven in elk opzicht is veranderd, qua
omgang met mensen en hoe hij over zaken denkt. Ook kan eiser niet verklaren tot welke stroming zijn kerk behoort en wat de kern en essentie van het christendom is. [10]
5.4.
De verklaringen van [naam] en de verwijzing naar de eerder genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, maken het voorgaande niet anders.
Zoals verweerder met betrekking tot de verklaringen van [naam] heeft overwogen, heeft verweerder in zijn beleid een eigen methode ontwikkeld om de geloofwaardigheid van een gestelde bekering te beoordelen. Deze wijze van beoordelen is anders dan de wijze waarop vanuit religieus oogpunt naar bekering wordt gekeken. Ook ziet de rechtbank niet dat het geval van eiser gelijk is aan die in de aangehaalde uitspraak. Zo zit in dit dossier geen rapport van [naam] die de bekering wel oprecht acht. De verklaringen van [naam] zijn niet gelijk te stellen met een rapport van [naam] , daargelaten of daar ook altijd een doorslaggevende betekenis aan toegekend moet worden.
Relevant element 2
6.1.
Ook meent eiser dat verweerder in zijn besluitvorming onvoldoende is ingegaan op de (consequenties van zijn) verwestersing. Eiser heeft in dit verband verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 21 december 2018. [11] Ten slotte heeft eiser verwezen naar werkinstructie 2019/1 [12] van 7 januari 2019, waaruit volgt dat indien verwestersing een uitingsvorm is van een godsdienstige overtuiging dit een vervolgingsgrond is en er geen terughoudendheid mag worden toegepast.
6.2.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals verweerder heeft overwogen heeft eiser weliswaar een levensstijl aangenomen die afwijkt van de gemiddelde Afghaanse levensstijl, maar van eiser mag verwacht worden dat hij zich (opnieuw) aanpast aan de Afghaanse cultuur. Immers, eiser doet een beroep op verwestering omdat hij rookt en drinkt, naar
discotheken gaat en vrouwen een hand geeft. Van eiser mag verwacht worden dat hij zich onthoudt van deze eenvoudig te veranderen gedragingen bij terugkeer naar Afghanistan. Verder slaagt het beroep op verwestering niet, omdat deze niet is gebaseerd op een godsdienstige of politieke overtuiging. Eiser heeft weliswaar verklaard dat deze
levensstijl moet worden bezien tegen het licht van zijn bekering, maar zoals ook volgt uit de overwegingen 5.1 tot en met 5.4 heeft verweerder deze niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
6.3.
De verwijzingen van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond en werkinstructie 2019/1 maken het voorgaande niet anders. Zowel die uitspraak als de werkinstructie zien op vrouwen die zijn verwesterd. Als man kan eiser daar, zonder nadere motivering, geen beroep op doen.
Kennelijke afdoening
7.1.
Ten slotte heeft eiser betoogd dat verweerder hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij de asielaanvraag heeft ingediend om uitzetting te voorkomen.
7.2.
Omdat sprake is van een opvolgende aanvraag, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag reeds daarom met toepassing van artikel 31 van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 kennelijk ongegrond kon verklaren. Dat neemt niet weg dat verweerder de aanvraag ook op grond van artikel 31 van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder f , van de Vw 2000 heeft kunnen afdoen als kennelijk ongegrond. Zoals eiser zelf ook heeft verklaard is hij op 26 november 2018 bekend geworden met de uitzettingsdatum van
3 december 2018. Vervolgens heeft hij op 28 november 2018 kenbaar gemaakt een opvolgende asielaanvraag te willen indienen en deze op 30 november 2018 daadwerkelijk ingediend. Verweerder heeft eiser dit kunnen tegenwerpen, zeker omdat eiser zelf heeft verklaard al langer geleden een kerk bezocht te hebben. Niet valt in te zien waarom hij niet eerder een opvolgende aanvraag heeft gedaan.
Conclusie
8. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.C. Dankbaar, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 16 oktober 2018 is het beroep ongegrond verklaard.
2.Bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 december 2018 is het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie pagina 3 van het Nader Gehoor.
5.Zie onder meer pagina 7, 10 en 17 van het Nader Gehoor.
6.Zie pagina 23 van het Nader Gehoor.
7.Te raadplegen via https://ind.nl/Documents/WI_2015-8.pdf.
8.Procedurenummer NL17.13846.
9.Werkinstructie 2018/10, te raadplegen via https://ind.nl/Documents/WI_2018-10.pdf.
10.Zie pagina 18 van het Nader Gehoor.
11.Procedurenummers NL18.371, NL18.373 en NL18.375.
12.Te raadplegen via https://ind.nl/Documents/WI_2019-1.pdf.