ECLI:NL:RBDHA:2019:12052
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing opvolgende aanvraag verblijfsvergunning asiel op basis van doopakte zonder relevante nieuwe elementen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de opvolgende aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had zijn aanvraag ingediend op basis van een doopakte, maar de rechtbank oordeelde dat deze doopakte geen relevante nieuwe elementen of bevindingen bevatte die aanleiding gaven voor een andere beslissing dan de eerdere afwijzing van zijn asielaanvraag. De rechtbank stelde vast dat de doopakte geen identificerend document was, omdat het ontbrak aan een pasfoto en handtekening. Bovendien was de authenticiteit van het document niet vastgesteld door Bureau Documenten.
Tijdens de zitting, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een telefonische tolk aanwezig was, werd duidelijk dat eiser niet kon aantonen hoe hij aan de doopakte was gekomen. De verklaringen van de gestelde broer en zus van eiser hielpen niet om zijn identiteit aannemelijk te maken. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard, waarbij de bewijslast bij eiser lag, gezien het feit dat het om een opvolgende aanvraag ging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter J.F.I. Sinack in aanwezigheid van griffier A.E. Paulus. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.