ECLI:NL:RBDHA:2019:12050

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
NL19.20396
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid Italië onder Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat Italië eerder drie asielaanvragen van de eiser had behandeld en dat de Italiaanse autoriteiten hadden ingestemd met zijn terugname.

De rechtbank overwoog dat de Italiaanse autoriteiten de asielaanvraag opnieuw zouden behandelen, met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. De eiser had aangevoerd dat hij slachtoffer was van mensenhandel en vreesde voor zijn veiligheid in Italië, maar de rechtbank oordeelde dat deze stellingen niet voldoende onderbouwd waren. De eiser had zijn psychische klachten niet medisch onderbouwd, en de rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de Italiaanse autoriteiten de eiser niet konden of wilden beschermen.

De rechtbank oordeelde verder dat de eiser niet als bijzonder kwetsbare asielzoeker kon worden aangemerkt, en dat het beroep op het Tarakhel-arrest niet opging. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter Sinack, in aanwezigheid van griffier Paulus, en partijen werden op de hoogte gesteld van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.20396
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.20397, plaatsgevonden op 27 september 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.K. Umar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet is in geschil dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, omdat hij daar eerder drie asielaanvragen heeft ingediend. De Italiaanse autoriteiten hebben ingestemd met zijn terugname.
2. De Italiaanse autoriteiten hebben hiermee toegezegd de asielaanvraag van eiser opnieuw te behandelen. Daarbij geldt dat er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag worden gegaan dat Italië dat zal doen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Verweerder heeft in dat verband terecht gewezen op de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) tot op heden. De enkele opmerking van eiser dat in Italië veel asielzoekers op straat moeten leven is onvoldoende voor een ander oordeel en gaat eraan voorbij dat eiser eerder ook opvang heeft gehad in Italië.
3. Aan de beoordeling van de stelling van eiser dat hij slachtoffer is van mensenhandel wordt niet toegekomen bij de uitvoering van de Dublinverordening. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser hiervan ook in Italië aangifte kan doen. Voor zover eiser stelt in Italië te vrezen voor mensensmokkelaars, kan hij daartegen de bescherming zoeken van de Italiaanse autoriteiten. Dat eiser, zoals hij stelt, in Italië in de opvang door mensensmokkelaars is gedwongen tot prostitutie, is onvoldoende voor de conclusie dat de Italiaanse autoriteiten eiser niet kunnen of willen beschermen.
4. Eiser heeft ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat hij moet worden aangemerkt als een bijzonder kwetsbare asielzoeker met een bijzondere, niet op voorhand gegarandeerde opvangbehoefte. Eiser heeft zijn gestelde psychische klachten niet met medische stukken onderbouwd. Zoals verweerder heeft overwogen in het bestreden besluit blijkt uit het patiëntendossier niet van de noodzaak van specialistische behandeling. Voor de door eiser in beroep overgelegde informatie over een uitnodiging voor een intake gesprek bij PsyQ en over het voornemen van een operatie aan de hiel geldt dat Italië vergelijkbare medische voorzieningen heeft en dat niet aannemelijk is geworden dat een eventuele behandeling in Nederland moet plaatsvinden. Op basis van de nu bekende gegevens zijn er geen aanwijzingen voor medische problematiek die mogelijk in de weg staan aan overdracht aan Italië.
5. Aangezien eiser niet is aan te merken als extra kwetsbare asielzoeker, gaat het beroep op het Tarakhel-arrest niet op. Alleen al hierom bieden de recente ‘interim measures’ van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens evenmin een aanknopingspunt voor de conclusie dat eiser niet kan worden overgedragen aan Italië.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier, op 27 september 2019.
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en aan partijen toegestuurd op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.