ECLI:NL:RBDHA:2019:12049
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing opvolgende aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een opvolgende aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiser, vertegenwoordigd door mr. H.E. Visscher, had op 22 oktober 2018 een aanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 22 juli 2019 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 25 oktober 2019 waren ook de echtgenote van eiser en een tolk aanwezig.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had aangegeven dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren ten opzichte van de eerdere afwijzing. De rechtbank stelde vast dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en zijn echtgenote, die als referente fungeerde, was verbroken voordat zij Nederland binnenkwam. De rechtbank concludeerde dat de verbeterde omstandigheden en de geboorte van hun zoon niet wezenlijk iets zeiden over de gezinssituatie op het moment van binnenkomst van de referente in Nederland.
Daarom verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. A.E. Paulus. Partijen werden geïnformeerd dat tegen deze uitspraak binnen vier weken hoger beroep kon worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.