ECLI:NL:RBDHA:2019:12049

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
AWB 19/6302
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een opvolgende aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiser, vertegenwoordigd door mr. H.E. Visscher, had op 22 oktober 2018 een aanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 22 juli 2019 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 25 oktober 2019 waren ook de echtgenote van eiser en een tolk aanwezig.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had aangegeven dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren ten opzichte van de eerdere afwijzing. De rechtbank stelde vast dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en zijn echtgenote, die als referente fungeerde, was verbroken voordat zij Nederland binnenkwam. De rechtbank concludeerde dat de verbeterde omstandigheden en de geboorte van hun zoon niet wezenlijk iets zeiden over de gezinssituatie op het moment van binnenkomst van de referente in Nederland.

Daarom verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. A.E. Paulus. Partijen werden geïnformeerd dat tegen deze uitspraak binnen vier weken hoger beroep kon worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/6302
V-nummer: [nummer]

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

25 oktober 2019 in de zaak tussen

[naam 1] , eiser
gemachtigde: mr. H.E. Visscher,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Schut.

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2018 heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht.
Bij besluit van 22 juli 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens waren aanwezig [naam 2] , de echtgenote van eiser (referente) en T. Tzegai (tolk).
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk
uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat bij deze opvolgende aanvraag niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten opzichte van het eerdere afwijzende besluit [1] .
2. In rechte is komen vast te staan dat vóór binnenkomst van referente in Nederland de feitelijke gezinsband tussen haar en eiser was verbroken [2] . Verweerder heeft dit destijds geconcludeerd op basis van de door referente zelf afgelegde verklaringen. Verweerder mocht hiervan uitgaan en mag daar nog steeds van uitgaan.
3. De gestelde verbeterde omstandigheden tussen referente en eiser en het feit dat uit hun huwelijk een zoon is geboren zegt niet per definitie iets over de feitelijke gezinssituatie op het moment van binnenkomst van referente in Nederland.
4. Verweerder heeft daarom terecht vastgesteld dat hiermee geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Paulus, griffier, op 25 oktober 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Besluit van verweerder van 7 september 2016.
2.Zie Rechtbank Den Haag 17 maart 2017, AWB 16/22652 en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 2 juni 2017, 201703108/1/V1.