In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Armeense vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor uitstel van vertrek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had verzocht om uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet, omdat zij psychische en fysieke gezondheidsproblemen heeft die behandeling vereisen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag heeft afgewezen op basis van een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), waarin werd gesteld dat de benodigde medische zorg ook in Armenië beschikbaar is. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat zij afhankelijk is van mantelzorg in Nederland, wat niet voldoende is meegenomen in de besluitvorming van de staatssecretaris.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zijn beleid niet correct heeft toegepast door alleen te kijken naar mantelzorg van rechtmatig verblijvende gezinsleden en niet naar de mantelzorg die door derden wordt verleend. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de mantelzorg die eiseres ontvangt niet kan leiden tot uitstel van vertrek. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de informatie over de mantelzorg van derden in overweging moet worden genomen. De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de uitspraak op het beroep al was gedaan. Eiseres is in de proceskosten vergoed.