3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Inleiding
De rechtbank heeft bij de vaststelling van de feiten en omstandigheden acht geslagen op de verklaringen van de betrokken agenten, het onderzoek van de Rijksrecherche en het filmpje van een gedeelte van de gebeurtenissen, dat gemaakt is door een getuige.Dit filmpje is ter terechtzitting bekeken en de inhoud daarvan is in een proces-verbaal vastgelegd.
De rechtbank komt op grond hiervan tot een vaststelling van de volgende feiten en omstandigheden, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt tussen twee afzonderlijke, elkaar in tijd opvolgende situaties:
de situatie die ontstaat direct nadat de politievoertuigen naar aanleiding van de melding zijn gearriveerd op de stoep naast de politievoertuigen, en nadat het eerste contact met verdachte is gemaakt; de situatie duurt voort tot het moment dat verdachte zich naar de overkant van de straat heeft verplaatst en aldaar in hurkzit op de grond zit met het mes naast hem in de grond gestoken;
de situatie die ontstaat vanaf het moment dat de verdachte vanuit hurkzit (nadat [agent 2] tevergeefs had getracht hem te overmeesteren door hem een trap tegen de schouder te geven) het mes uit de grond trekt, zich opricht en zich naar [agent 2] draait.
Situatie 1 heeft betrekking op het tenlastegelegde feit 1 en bestaat uit twee momenten die de rechtbank zal aanduiden als situatie 1a en situatie 1b. Situatie 2 heeft betrekking op het tenlastegelegde feit 2 en is gefilmd door een getuige.
Ten aanzien van de verklaringen van de vier betrokken agenten stelt de rechtbank op grond van hun verklaringen over hun waarnemingen het volgende vast.
- [agent 2] heeft verklaard over situatie 1 (1a en 1b) en 2;
- [agent 3] heeft verklaard over situatie 1a en 2;
- [agent 1] heeft verklaard over situatie 2;
- [agent 4] heeft verklaard over situatie 1b en 2.
De feiten en omstandigheden
De melding
Op 27 augustus 2018 kreeg de politie een melding dat een man met een mes liep te zwaaien bij de Albert Heijn aan de Verdilaan in Naaldwijk. Hierop hebben twee voertuigen zich aan de melding gekoppeld en zijn de verbalisanten [agent 4] en [agent 3] in een politiebus en de verbalisanten [agent 2] en [agent 1] in een politieauto naar de Verdilaan gereden. [agent 4] en [agent 3] waren net iets eerder bij het zebrapad aan de Verdilaan en daarachter stopten [agent 2] en [agent 1] . Ze stopten omdat drie mannen (naar later bleek de verdachte en zijn twee broers) overstaken en vervolgens langs de politievoertuigen liepen. Eén van hen liep iets voor de andere twee mannen. [agent 3] sprak de twee achterste mannen aan. Eén van hen wees [agent 3] op de verdachte en zei daarbij dat het om hem ging. [agent 3] zag van achteren dat de verdachte iets in zijn rechterhand had wat leek op een schroevendraaier.
Situatie 1a
[agent 2] stapte uit en zag bij het uitstappen een mes bij de verdachte. Hij riep direct “Mes!”, legde meteen zijn hand op zijn vuurwapen en riep dat de verdachte het mes moest laten vallen. De verdachte draaide zich om en liep op [agent 2] af met het mes in zijn hand. [agent 2] richtte hierop zijn vuurwapen op de verdachte. [agent 3] zag dit en heeft toen ook zijn vuurwapen op de verdachte gericht. [agent 2] zag dat de verdachte stekende bewegingen naar hem maakte. Er zat volgens [agent 2] 3 à 4 meter tussen hen, misschien minder. Volgens [agent 3] was de afstand tussen de verdachte en [agent 2] 3 tot 5 meter. De verdachte kwam op [agent 2] aflopen met het mes in zijn hand en naar voren gericht. De verdachte reageerde niet op het aanroepen van [agent 2] en [agent 3] . [agent 2] heeft een waarschuwingsschot in de lucht gelost toen de verdachte op hem afkwam en richtte daarna zijn vuurwapen weer op de verdachte. De verdachte kwam weer op [agent 2] af, waardoor [agent 2] gedwongen was om achteruit te lopen. [agent 2] heeft toen gericht geschoten. Volgens [agent 2] in ieder geval één keer en volgens [agent 3] meerdere keren. Vervolgens liep de verdachte de Verdilaan op.
Situatie 1b
De verdachte en [agent 2] liepen tussen de politievoertuigen door de Verdilaan op. Daar stonden ze stil. De verdachte maakte opnieuw stekende bewegingen in de richting van [agent 2] , waarop [agent 2] opnieuw een waarschuwingsschot in de lucht loste en naar de verdachte riep dat hij het mes moest laten vallen. [agent 2] heeft toen opnieuw gericht geschoten op de verdachte. Toen de verdachte opnieuw met het mes in zijn hand op [agent 2] afkwam, waardoor [agent 2] weer achteruit moest lopen, heeft [agent 4] één keer gericht op de verdachte geschoten. De verdachte reageerde niet en liep toen naar de bosjes aan de kant van de weg. De verdachte ging daar gehurkt zitten en stak het mes in de grond. [agent 2] en de andere agenten probeerden op de verdachte in te praten, maar de verdachte pakte het mes weer op en zwaaide er mee rond. Hij reageerde totaal niet ondanks al het aanroepen door de agenten. [agent 3] heeft hierbij ook nog tweemaal gericht op de benen van de verdachte geschoten. Daarna hurkte de verdachte weer en stak hij het mes opnieuw in de grond.
Situatie 2
Op dit moment hadden de vier agenten ter plaatse allen hun vuurwapen getrokken en op de verdachte gericht. Na onderling overleg heeft [agent 2] toen de verdachte benaderd en hem een trap gegeven met de bedoeling dat de collega’s de verdachte konden overmeesteren. Dat lukte niet, want de verdachte viel niet. De verdachte pakte het mes weer uit de grond, richtte zich op en draaide zich naar [agent 2] toe. [agent 2] heeft toen opnieuw gericht geschoten op de verdachte. Toen stopte de verdachte weer.
Aanhouding
De verdachte stak het mes in de grond en liep naar het midden van de straat. Inmiddels was de hondenbrigade ter plaatse. Een politiehond heeft zich toen vastgebeten in de linkerarm van de verdachte waarna de verdachte uiteindelijk met gebruik van vuistslagen en slagen met de wapenstok tegen de politieauto kon worden gefixeerd en geboeid en is aangehouden. Daar bleek dat de verdachte twee schotwonden in zijn buik had. Hierop is de verdachte met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij zich die dag thuis heel benauwd voelde en buiten wilde wandelen. Hij liep inderdaad met een mes in zijn hand op straat. Hij had dat op straat gevonden. Hij was boos, voelde stress en had veel problemen in zijn hoofd. Hij kan zich herinneren dat iedereen een pistool bij zich had en dat op hem richtte. Hij dacht dat de agenten hem wilden vermoorden en daarom heeft hij het mes bewogen. Hij hoorde schoten en dacht dat hij in Syrië was. Hij heeft niet gehoord dat de agenten tegen hem riepen. Hij heeft het mes in de grond gestoken en wilde naar huis. Hij was niet van plan om iemand met dat mes te steken.
Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak
De rechtbank stelt allereerst op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden vast dat daaruit niet volgt dat de verdachte met het mes in zijn hand ook op andere agenten dan [agent 2] is afgelopen. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van die betreffende onderdelen onder feit 1 primair en subsidiair. De rechtbank is verder met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte heeft gehandeld met een terroristisch oogmerk en zal de verdachte ook hiervan vrijspreken.
Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de poging doodslag en zal de verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat de verdachte ook dient te worden vrijgesproken van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [agent 2] . De rechtbank heeft hiervoor onder de feiten en omstandigheden vastgesteld dat de verdachte op een dreigende manier met een mes in zijn hand op [agent 2] is afgelopen. Het is onbekend wat de verdachte op dat moment precies dacht. De verdachte heeft verklaard dat hij naar huis wilde, de agenten op afstand wilde houden en dat hij hen nooit iets heeft willen aandoen. De rechtbank overweegt dat uit enkel het handelen van de verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm onvoldoende overtuigend blijkt dat hij [agent 2] zou hebben gestoken wanneer niet op hem zou zijn geschoten. Niet kan worden bewezen dat door het handelen van verdachte (op zijn minst) de aanmerkelijke kans bestond dat [agent 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, indien verdachte niet in zijn handelen zou zijn belemmerd. Naast de indruk die is ontstaan bij [agent 2] bevindt zich hiervoor in het dossier geen ondersteunend bewijs. De verdachte heeft volgens de agenten tijdens de gebeurtenissen helemaal niets gezegd en niets geroepen in de richting van [agent 2] of in de richting van de andere agenten ter plaatse en daarin kan dus geen ondersteuning worden gevonden.
Feit 1 meer subsidiair en feit 2
Op basis van al het voorgaande acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem onder 1 meer subsidiair en onder 2 ten laste gelegde bedreigingen heeft begaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in situatie 1 dreigend met een mes op [agent 2] afliep en daarmee stekende bewegingen maakte en dat de verdachte in situatie 2 het mes uit de grond pakte, zich oprichtte en zich naar [agent 2] draaide. De rechtbank is van oordeel dat onder deze vastgestelde feiten en omstandigheden in het algemeen bij [agent 2] een redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.