ECLI:NL:RBDHA:2019:1194

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2019
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
SGR 17/4189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhavend optreden tegen geluidsoverlast van terrassen in woongebied

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de burgemeester van Den Haag over geluidsoverlast van terrassen in een woongebied. De eiser had verzocht om handhavend optreden tegen de geluidsoverlast veroorzaakt door bezoekers van verschillende terrassen aan de [plek]. De burgemeester had eerder het bezwaar van de eiser tegen de weigering om handhavend op te treden ongegrond verklaard, wat de eiser aanvocht. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het reguliere beleid rechtvaardigden. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en het gemeentelijke horecabeleid, waaruit bleek dat de situatie aan de [plek] niet significant afweek van andere woongebieden. De rechtbank concludeerde dat de geluidsoverlast binnen de aanvaardbare grenzen viel en dat er geen aanleiding was voor maatwerkvoorschriften aan de exploitatievergunningen van de horecaondernemers. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/4189

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 januari 2019 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser,

en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Wilbrink).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen;
[derde-partij 1], te [plaats] (vertegenwoordigers: [A] en [B]),
[derde-partij 2](thans [X]), te [plaats] (vertegenwoordiger: [C]),
[derde-partij 3], te [plaats] (vertegenwoordiger: [D]) en
[derde-partij 4], te [plaats] (vertegenwoordiger: [E]), belanghebbenden.

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering om handhavend op te treden tegen geluidsoverlast van terrassen aan de [plek] opnieuw ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de behandeling ter zitting van 22 maart 2018 aangehouden en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) als deskundige benoemd teneinde haar van advies te voorzien.
Bij brief van 18 juni 2018 heeft de StAB haar advies van 18 juni 2018 aan de rechtbank uitgebracht.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld op het StAB-advies te reageren. Bij brief van 3 augustus 2018 heeft verweerder van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.M. van Oers, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder was voorts aanwezig ing. P. Zonneveld. Derde-partijen zijn verschenen, vertegenwoordigd door hun vertegenwoordigers. Ten slotte is de heer A.J. Verheijke verschenen namens de StAB.

Overwegingen

1. Voor de feiten en omstandigheden die voor deze procedure van belang zijn, verwijst de rechtbank naar de uitspraak die zij op 15 februari 2016 (zaaknummers SGR 15/3310, 15/3992, 14/10572 en 14/10793) tussen partijen heeft gewezen. In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder zich zonder het verrichten van nader onderzoek niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet handhavend kon worden opgetreden tegen de door eiser gestelde geluidsoverlast. Zij heeft het toen bestreden besluit van verweerder vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van eiser van 26 november 2014 te nemen met inachtneming van die uitspraak. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld, zodat deze onherroepelijk is geworden.
2. Ter uitvoering van genoemde uitspraak van deze rechtbank van 15 februari 2016 heeft verweerder het thans bestreden besluit van 9 mei 2017 genomen. Verweerder heeft daarbij het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 8 mei 2017 overgenomen.
3. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat de situatie aan de [plek] past binnen het gemeentelijke horecabeleid. Volgens verweerder bestaat er onvoldoende reden om af te wijken van de reguliere sluitingstijden van terrassen in woongebieden of een andere beperkende voorwaarde op te leggen. Verweerder ziet dan ook geen aanleiding om maatwerkvoorschriften aan de exploitatievergunningen van de horecaondernemers aan de [plek] te verbinden.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe, kort samengevat, aan dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 15 februari 2016. Niet alleen heeft verweerder nagelaten nader onderzoek te doen, ook heeft hij de exploitatievergunningen ten onrechte niet aangepast. Het gemeentelijke horecabeleid had verweerder er juist toe moeten zetten om maatwerkvoorschriften op te leggen. Daarnaast is de situatie aan de [plek] vanwege de smalheid van de straat en de aanwezige horeca-concentratie wezenlijk anders dan die in andere woongebieden met terrassen in de stad. Ook hierin is een reden gelegen om de exploitatievergunningen aan te passen.
5.1
De rechtbank heeft de StAB verzocht haar te adviseren over de vraag of en zo ja, in hoeverre nader (geluids)onderzoek mogelijk is naar de geluidsoverlast die wordt veroorzaakt door bezoekers van de terrassen aan de [plek] en de mogelijke inperking van die geluidsoverlast. In haar advies van 18 juni 2018 heeft de StAB naar voren gebracht dat nader (geluids)onderzoek mogelijk is naar de geluidsoverlast die wordt veroorzaakt door het stemgeluid afkomstig van de terrassen aan de [plek]. De StAB acht een (geluids)onderzoek waarbij het langtijdgemiddelde geluidniveau per inrichting wordt gemeten theoretisch gezien mogelijk, maar praktisch gezien niet haalbaar, met name vanwege optredend stoorlawaai dat buiten de metingen moet worden gelaten. Als alternatief noemt de StAB een (geluids)onderzoek waarbij de ondervonden geluidhinder wordt beoordeeld aan de hand van geluidsmetingen gericht op het bepalen van de maximale geluidniveaus. Daarnaast acht de StAB een geluidsonderzoek naar het optredende langtijdgemiddelde geluidniveau mogelijk dat beperkt blijft tot een geluidsberekening op basis van een geluidsmodel.
5.2
In haar advies van 18 juni 2018 heeft de StAB ook de namens eiser en de door de Omgevingsdienst Haaglanden (Omgevingsdienst) namens verweerder uitgevoerde geluidsonderzoeken beoordeeld. Aan de hand van de geluidsmodellen die de Omgevingsdienst voor zijn geluidsberekeningen heeft gebruikt heeft de StAB herberekeningen uitgevoerd waarbij zij de gehanteerde bronsterkten heeft aangepast naar worstcase situaties. Hieruit volgt een geluidsbelasting op de gevel van de woning van eiser in de avondperiode, afkomstig van de terrassen tezamen, van tussen de 55,4 dB(A) en 57,6 dB(A).
6. Ingevolge artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder a, van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (APV), zoals dat gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, kan de burgemeester een exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen, indien naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon- en leefklimaat in de omgeving van de horeca-inrichting door de aanwezigheid van de horeca-inrichting nadelig wordt beïnvloed.
7. De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder a, van de APV, de bevoegdheid heeft om handhavend op te treden. Bij de te maken afweging dient verweerder in dit geval de totale impact van de bij de horeca-inrichtingen behorende terrassen op het woon- en leefklimaat in de omgeving in aanmerking te nemen. Het geluidsaspect is daar een onderdeel van.
8.1
In het kader van de vraag of met maatwerkvoorschriften tegemoet gekomen kan worden aan de door eiser ervaren geluidsoverlast heeft verweerder onderzocht in hoeverre de problematiek aan de [plek] zich verhoudt tot het gemeentelijke horecabeleid en in hoeverre deze afwijkt van situaties elders in de stad. Volgens verweerder is in het gemeentelijk horecabeleid rekening gehouden met de situatie aan de [plek] en bestaat er geen aanleiding de reguliere sluitingstijden van de aanwezige horeca aan te passen of een andere beperkende voorwaarde in de exploitatievergunningen op te nemen.
8.2
De rechtbank stelt vast dat de gemeente Den Haag (Den Haag) een horecabeleid voert dat is neergelegd in de Horecavisie 2016 (Horecavisie). Deze visie laat zien dat Den Haag een liberaal terrassenbeleid voert waarbij een toename in het aantal terrassen wordt toegestaan. Den Haag wil deze opwaartse lijn doorzetten. Bij dit beleid is de impact van terrassen op het woon- en leefklimaat meegewogen. Den Haag kiest er voor om de levendigheid en aantrekkelijkheid van de stad ook in woongebieden, zoals de [plek], te laten prevaleren tot 23.00 uur, zijnde de reguliere (vroege) sluitingstijd die geldt voor terrassen in woongebieden. De locaties waar op basis van de Horecavisie ontwikkelingen zijn voorzien, zijn opgenomen in het Uitwerkingsplan 2016-2019 (uitwerkingsplan). Het gaat daarbij alleen om locaties waar een uitbreiding van horeca wordt voorgestaan. Het uitwerkingsplan kent geen gebieden met een ambitie om de mogelijkheden voor horeca te beperken.
8.3
Zoals eiser terecht heeft opgemerkt in zijn beroepschrift, wordt de [plek] niet afzonderlijk als horecalocatie in de Horecavisie genoemd, maar dat betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat deze daarop niet van toepassing is. De [plek] is een horecalocatie die valt onder één van de in de Horecavisie aangewezen gebiedsprofielen, te weten dat van de woongebieden. De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn betoog dat de in het gemeentelijk beleid genoemde horecalocaties en -concentraties tot het aanpassen van de openingstijden van de terrassen aan de [plek] zouden moeten leiden. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de door eiser aangehaalde maximale percentages aan horeca zien op de in het uitwerkingsplan genoemde (ontwikkel)locaties. Deze hebben geen betrekking op woongebieden als de [plek] en maken het beleid dat daarop van toepassing is niet anders.
8.4
Gezien de inhoud en strekking van de Horecavisie heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verbinden van maatwerkvoorschriften aan de exploitatievergunningen vanuit het oogpunt van het gemeentelijk horecabeleid niet te rechtvaardigen is.
9.1
Verweerder heeft vervolgens onderzocht of ten aanzien van de terrassen in de [plek] sprake is van een dusdanig specifieke situatie dat toch handhavend zou moeten worden opgetreden. De conclusie van verweerder luidt dat van een dergelijke specifieke situatie geen sprake is.
9.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van het reguliere beleid zou moeten worden afgeweken en maatwerkvoorschriften zouden moeten worden opgelegd. Daartoe is van belang dat uit de geluidsonderzoeken die zijn verricht en de herberekeningen die door de StAB zijn gedaan een cumulatieve geluidsbelasting op de gevel van de woning van eiser in de avondperiode van maximaal 58 dB(A) aannemelijk is. Deze waarde komt nagenoeg overeen met de meetresultaten van het geluidsonderzoek dat eiser heeft laten uitvoeren, waarbij 61 dB(A) als hoogste waarde is gemeten. Voormelde geluidswaarden vallen binnen de bandbreedte van het gemiddelde geluidniveau van een (rustig, gemiddeld of levendig) terras aan de openbare weg, zoals opgenomen in de Nota toetsingskader stemgeluid van horecaterrassen van de gemeente Leiden, waarop eiser in deze procedure een beroep heeft gedaan. De aan die nota ten grondslag gelegde geluidsberekeningen gaan voor een dergelijk terras uit van een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 52 tot 63 dB(A) per etmaal. Deze nota biedt derhalve geen steun voor eisers standpunt dat de hier aan de orde zijnde geluidsbelasting afwijkt van het standaard geluidniveau van een gemiddeld terras.
Voorts is ook voor het overige niet gebleken dat het karakter of het gebruik van de terrassen aan de [plek] zodanig is dat daarvan een grotere (geluids)impact op de omgeving uitgaat dan van een gemiddeld levendig terras aan de openbare weg. Zo is bijvoorbeeld geen sprake van terrassen met projectieschermen waarop regulier sportwedstrijden worden getoond, waarbij bovenmatig stemgebruik van bezoekers te verwachten valt. De [plek] onderscheidt zich in zoverre dan ook niet van andere woongebieden met terrassen in de stad.
9.3
Nu de StAB bij haar herberekeningen is uitgegaan van
worstcasesituaties en daarmee de totale maximale cumulatieve geluidsbelasting is gegeven, en verder niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, ziet de rechtbank geen aanleiding tot het laten verrichten van een nader geluidsonderzoek.
10. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen afzien van handhavend optreden tegen de door eiser ervaren geluidsoverlast.
11. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meessen, voorzitter, en mr. D.R. van der Meer en mr. B. Hammer, leden, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.