ECLI:NL:RBDHA:2019:11935

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6611
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een urgentieverklaring voor huisvesting in Den Haag

Op 11 november 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van een urgentieverklaring voor huisvesting. Verzoekster had op 2 oktober 2019 een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring, welke door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het oordeel dat er geen sprake was van een urgent huisvestingsprobleem en dat verzoekster het probleem op een andere manier kon oplossen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 7 november 2019 heeft verzoekster haar situatie toegelicht, waarbij zij aangaf dat haar huidige huurwoning in slechte staat verkeert en dat de verhuurder de huur heeft opgezegd. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de afwijzing van de urgentieverklaring door verweerder in redelijkheid kon plaatsvinden, gezien de omstandigheden van de zaak. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster op dat moment over woonruimte beschikte en dat zij, indien nodig, een beroep kon doen op huurbescherming.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de situatie van verzoekster niet zodanig uitzonderlijk was dat deze voorrang op andere woningzoekenden rechtvaardigde. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 19/6611
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 november 2019 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. G.J. de Kaste),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: [A] ).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een urgentieverklaring afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2019. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2 Verweerder heeft aan de weigering een urgentieverklaring te verlenen ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem en verzoekster het huisvestingsprobleem kan voorkomen of op een andere manier kan oplossen.
3 Verzoekster heeft aan haar verzoek het volgende ten grondslag gelegd. Haar huidige huurwoning vertoont onderhoudsgebreken die de verhuurder niet wenst op te lossen. De verhuurder wil het pand verkopen en heeft de huur opgezegd. De gezondheid van de kinderen van verzoekster heeft te lijden onder de slechte staat van de woning. Verzoekster heeft alles gedaan om andere woonruimte te vinden.
4 Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, onder b en c van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (
nieuw) weigeren burgemeester en wethouders de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
(…)
b. er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem;
c. de aanvrager kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen.
Artikel 2.1.2 van de Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019 bevat een nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder b, van de verordening.
Er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem waarvoor indeling in een urgentiecategorie mogelijk is, bij de volgende op zichzelf staande situaties:
a. de huidige woning verkeert in een slechte staat of is van onvoldoende kwaliteit;
(…)
m. de aanvrager is of wordt dakloos.
Artikel 2.1.3 van de Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019 bevat een nadere uitwerking afwijzingsgrond afwijzingsgrond artikel 4:5, onder c, van de verordening
Er is in ieder geval sprake van een huisvestingsprobleem dat redelijkerwijs te voorkomen is of op andere wijze op te lossen is, indien de aanvrager:
a. niet alles wat redelijkerwijs tot diens mogelijkheden behoort heeft gedaan om het huisvestingsprobleem te voorkomen of op te lossen;
b. geen beroep doet op huurbescherming, wanneer de verhuurder aangeeft de huur op te willen zeggen.
(…)
4 De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder bij de aan hem verleende bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring beoordelingsruimte en beleidsvrijheid toekomt. Dit leidt ertoe dat de voorzieningenrechter het bestreden besluit terughoudend moet toetsen.
Niet in geschil is dat verzoekster op dit moment beschikt over woonruimte. Dat de verhuurder de huur van deze woning zou willen beëindigen, maakt dit niet anders, aangezien verzoekster in voorkomend geval een beroep kan doen op wettelijke huurbescherming. Voor de slechte staat van de woning dient zij de verhuurder van de woning aan te spreken. Indien duidelijk is dat de eigenaar de problemen niet (tijdig) wil verhelpen, dan kan verzoekster dit melden bij de gemeente (de pandbrigade).
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat verweerder de urgentieverklaring in redelijkheid heeft kunnen weigeren op grond van artikel 4:5, aanhef en onder b en c, van de Huisvestingsverordening.
Ingevolge artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening kunnen burgemeester en wethouders een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing ervan gelet op het belang van de bestrijding van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is de hardheidsclausule toe te passen.
Gelet op de woningnood in de regio Den Haag wordt de hardheidsclausule zeer terughoudend toegepast. Dit betekent dat voor toepassing sprake moet zijn van een zeer ernstige en afwijkende situatie, waardoor voorrang verlenen op andere woningzoekenden gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat er in de regio Den Haag veel woningzoekenden zijn, terwijl het aantal beschikbare sociale huurwoningen zeer beperkt is.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de situatie van verzoekster zich niet zodanig onderscheidt van die van andere mensen in de regio die in een moeilijke situatie verkeren dat verweerder aan haar met voorrang boven de vele andere woningzoekenden in de regio een voorrangsverklaring had moeten toekennen. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoekster ook kan proberen buiten de regio andere woonruimte te vinden. Zij is in zoverre voor het vinden van andere woonruimte en het daarmee oplossen van de huidige problematische woonsituatie niet aangewezen op een voorrangsverklaring van de gemeente Den Haag.
5 Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.