ECLI:NL:RBDHA:2019:11925

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
09/777063-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijke jeugddetentie na terugmelding van Jeugdbescherming West

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 oktober 2019 uitspraak gedaan in een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke jeugddetentie. De veroordeelde had zich niet gehouden aan een programma-onderdeel van de gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) en aan een bijzondere voorwaarde van de voorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank constateert dat er twee sporen door elkaar zijn gaan lopen: de vordering tot tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie bij de GBM en de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af, omdat de veroordeelde door ingezette hulp op korte termijn kan voldoen aan het gewenste gedrag. De rechtbank oordeelt dat een langer verblijf in jeugddetentie ongewenst is, vooral omdat de veroordeelde al 30 dagen in voorlopige hechtenis heeft gezeten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet heeft meegewerkt aan een zinvolle dagbesteding, wat leidde tot een advies voor een time-out. De officier van justitie heeft vervolgens een vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging ingediend, die door de rechter-commissaris is bevolen. Tijdens de zitting is gebleken dat er inmiddels een alternatieve dagbesteding is geregeld, waarvoor de veroordeelde positief gemotiveerd is. De rechtbank heeft besloten om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, gezien de nieuwe omstandigheden en de mogelijkheid voor de veroordeelde om aan zijn verplichtingen te voldoen.

De beslissing is genomen door een meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken, waarbij de rechtbank de relevante wetsartikelen, zoals artikel 77dd en 77ee van het Wetboek van Strafrecht, in acht heeft genomen. De rechtbank heeft de partijen in overweging gegeven om de grondslag van de vervangende jeugddetentie op de juiste wijze af te wikkelen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777063-18 (tul)
Datum uitspraak: 3 oktober 2019

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling

De veroordeelde; de opgelegde straf.

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Den Haag rechtdoende in jeugdstrafzaken van 18 juli 2019 is veroordeeld:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
en wonende te [adres]
thans gedetineerd in R.J.J. Den Hey-Acker te Breda,
verder: de veroordeelde.
Bij voormeld vonnis is aan de veroordeelde onder meer opgelegd:
a. 120 dagen jeugddetentie waarvan 61 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met onder andere de bijzondere voorwaarde dat hij tijdens de proeftijd zal meewerken aan het hebben en houden van een zinvolle dagbesteding;
b. een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: gbm) voor de duur van 12 maanden met vervangende jeugddetentie van 6 maanden, met als programmaonderdelen onder meer:
- het meewerken aan School2Care;
- het meewerken aan zinvolle dagbesteding, zodra School2Care is geëindigd.
Als de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de gbm zou meewerken, zou de maatregel worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van zes maanden.

Het verloop van de procedure

Uit de terugmelding door Jeugdbescherming West van 5 september 2019 komt naar voren dat de veroordeelde niet heeft meegewerkt aan een zinvolle dagbesteding. Een time-out werd geadviseerd. Tijdens de time-out zou worden gezocht naar een passende dagbesteding.
De rechtbank begrijpt de terugmelding van Jeugdbescherming West aldus, dat geadviseerd werd tot de indiening van een vordering door de officier van justitie bij de rechtbank tot tijdelijke opneming van de veroordeelde in een justitiële jeugdinrichting conform het bepaalde in artikel 77wc, zesde en zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Op enig moment heeft de officier van justitie naar aanleiding van deze terugmelding een (niet gedateerde) “vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis van de gedragsbeïnvloedende maatregel” bij de rechter-commissaris ingediend en gevorderd dat de voorwaardelijk opgelegde straf voorlopig zou worden tenuitvoergelegd.
De rechter-commissaris heeft op 6 september 2019 de voorlopige tenuitvoerlegging bevolen van de vervangende hechtenis bij de gbm.
Op 6 september 2019 heeft de officier van justitie bij de rechtbank een vordering na voorwaardelijke veroordeling ingediend (hierna: vordering TUL) en wegens overtreding van de bijzondere voorwaarden tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf (te weten 61 dagen) gevorderd, conform het bepaalde in artikel 77dd Sr.
Ter terechtzitting op 3 oktober 2019 is door de deskundige van Jeugdbescherming West naar voren gebracht dat inmiddels een alternatieve dagbesteding is geregeld, waarvoor de veroordeelde positief gemotiveerd is. Hij kan de dag na de terechtzitting een intake doen. Geadviseerd wordt om de veroordeelde deze kans te geven en de vordering TUL niet toe te wijzen.

De behandeling ter zitting

Het onderzoek is gehouden ter zitting met gesloten deuren op 3 oktober 2019.
De veroordeelde, bijgestaan door zijn advocaat mr. J. Looman, de vader en moeder van de veroordeelde en de heer [naam] van Stichting Jeugdbescherming west zijn verschenen.

De beoordeling door de rechtbank

De rechtbank stelt allereerst vast dat in deze procedure twee sporen door elkaar zijn gaan lopen, namelijk het spoor van overtreding van een bijzondere voorwaarde bij de voorwaardelijke jeugddetentie en het spoor van het zich niet houden aan het programma van de gbm.
Voor wat betreft de thans aanhangige vordering TUL is de rechtbank van oordeel dat, gezien de achterliggende gedachte bij de terugmelding en het feit dat inmiddels een zinvolle alternatieve dagbesteding is geregeld, een langer verblijf van de veroordeelde in jeugddetentie niet wenselijk is en geen doel meer dient. De vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie wordt dan ook afgewezen.
De rechtbank stelt verder vast dat de veroordeelde sinds 4 september 2019 vastzit in het kader van de vervangende jeugddetentie bij de gbm. Ten tijde van de terechtzitting heeft hij dus al
dertig dagenvastgezeten op deze titel. Nu de officier van justitie ter terechtzitting heeft verklaard van mening te zijn dat de grondslag van die vervangende jeugddetentie, met de uitspraak van de rechtbank
nietkomt te vervallen, geeft de rechtbank partijen in overweging het nodige te doen om ervoor te zorgen dat die grondslag op de juiste wijze wordt afgewikkeld.

Toepasselijke wetsartikelen.

Artikel 77dd en 77ee van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing.

De rechtbank:

wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.

Deze beslissing is gegeven door
mr. J.E.M.G. van Wezel, voorzitter, kinderrechter,
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter,
mr. W.G. de Boer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 oktober 2019.