Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser, en
[kinderen A, B en C],
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2019 uitspraak gedaan in het kader van een asielaanvraag van een gezin afkomstig uit de Krim, Oekraïne. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen, omdat het gezin volgens verweerder een beschermingsalternatief heeft in een ander deel van Oekraïne waar de autoriteiten effectieve controle uitoefenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de eisers over hun identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn, maar dat zij de mogelijkheid hebben om terug te keren naar een veilig gebied in Oekraïne.
De rechtbank heeft ook de medische omstandigheden van de vader in overweging genomen, maar oordeelt dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met deze omstandigheden. De eisers hebben aangevoerd dat de vader niet in staat is om te worden gehoord en dat er onvoldoende medische redenen zijn om uitstel van vertrek te verlenen. De rechtbank concludeert dat de medische situatie van de vader niet zodanig is dat dit een belemmering vormt voor terugkeer naar Oekraïne.
De rechtbank heeft de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM (bescherming van het privéleven) gemaakt en oordeelt dat de belangen van de eisers niet zwaarder wegen dan het algemeen belang van een restrictief toelatingsbeleid. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eisers verworpen en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier.